Ergens in de vorige eeuw was ik een leerling aan het Zaanlands Lyceum. In die hoedanigheid schreef ik een stuk voor de schoolkrant. En hoewel de redactie -eveneens allemaal leerlingen- geheel onafhankelijk was in het maken van keuzes wat er wel en niet gepubliceerd werd, greep de leraar Nederlands Gerrit Cluwen in. Hij belde me ’s avonds op om mee te delen dat mijn tekst niet zou worden geplaatst. De reden: ik had iets geschreven dat hem niet zinde. Het betrof de regel dat je in het leger werd opgeleid tot potentiële moordenaar.
Cluwen is dood, ik weigerde dienst, we zijn inmiddels beland in de volgende eeuw en gisteren werd de Geuzenpenning uitgereikt aan de Nederlandse krijgsmacht. U weet wel, die jongens en meisjes die het zo geweldig deden in Srebrenica. Die Afghanistan hebben weten te redden. Die zojuist nog een geweldige reddingsoperatie uitvoerden in de Libische woestijn. En die, niet te vergeten, in 1940 de Duitsers wisten tegen te houden.
Natuurlijk, al die mislukkingen lagen vooral aan de politici en bewindvoerders. Maar om daar nou een beloning tegenover te zetten in de vorm van de Geuzenpenning? Een eerbetoon dat is vernoemd naar zo’n beetje de eerste vaderlandse verzetsorganisatie uit de Tweede Wereldoorlog? Een penning die een belangrijke erkenning is voor strijders tegen dictatuur en racisme?
Het heeft er toch niet mee te maken dat Harry Borghouts, de voorzitter van de Stichting Geuzenverzet, zelf een voormalig beroepsmiliair is?