Het is deze maand precies zeven jaar geleden dat Fleur Agema de volgende openingszinnen op haar blog aan mij wijdde:
“Beste Erik,
Soms heb jij de behoefte om op je anonieme web-dagboek uit naam van jouw partij ROSA over mij te schrijven. In lelijke, verdraaiende en leugenachtige bewoording. Laat ik het dan maar eens via deze weg terugdoen: Ik vind jou een domme lul.”
Ik voelde me vereerd. Zoveel aandacht. Zoveel foute gedachten ook, zowel in die eerste zinnen als in de rest van haar betoog. Ach, Fleur was toen nog een eenvoudig Statenlid in Noord-Holland en niet aangesloten bij de PVV. Ze had carrière gemaakt bij die andere fabuleuze hoogvliegerspartij, de LPF. Ze maakte er ruzie en vertrok met tromgeroffel, want zo gaat dat met eigenzinnige mensen. In tegenstelling tot haar voormalige collega-hoogvliegers vloog Fleur zich niet te pletter tegen de stoeprand, maar bouwde ze een nieuwe carrière op. Bij de PVV.
Laat het nou net diezelfde PVV zijn die nu een pleidooi houdt om leerlingen ‘u’ en ‘mijnheer’ te leren zeggen tegen de meester. Een normen-en-waardenoffensief van de partij die relschoppers door de knieën wil schieten en vrouwen met een hoofddoek een kopvoddentax wil opleggen. Het kan verkeren.
Wie weet kan Fleur er ook nog iets van leren. Ze mag me best een domme lul noemen, maar dat getutoyeer is geen goede zaak. Nog even en ze denkt dat ze mijn vriendinnetje is. En dat kunnen we natuurlijk niet hebben.
‘Mooi stukje’, zou je vast zelf zeggen. Ik vind het weer humor van de bovenste plank. Toen wij samen in de vijfde klas van de lagere school zaten hadden we een leraar – ik ben zijn naam vergeten – die het nodig vond om ons het Wilhelmus te leren en bij het verlaten van het klaslokaal moesten wij hem een hand geven. Herinner je je dat nog? Het malle experiment werd geen succes, want het heeft niet lang geduurd. Bovendien heb ik de tekst van het Wilhelmus bewust niet onthouden om hoofdpijn te voorkomen, dit bevalt goed. En of die leraar nou een lul was laat ik in het midden, maar Fleur Agema …
Goh, en ik maar denken dat die Feniksschool zo’n libertaire aangelegnheid was. Ik kan me dat leren van het Wilhelmus niet herinneren. En de tekst van het Wilhelmus niet onthouden. Gelukkig.
Willem en Erik, pak aan. En niets te danken!
1. Wilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den Vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een prinse van Oranje
ben ik, vrij onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
2. In Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.
3. Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.
4. Lijf en goed al te samen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders hoog van namen
hebben ’t u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in ’t eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.
5. Edel en hooggeboren,
van keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vrezen
mijn edel bloed gewaagd.
6. Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
Uw dienaar t’aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
7. Van al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
den trouwen dienaar dijn,
dat zij mij niet verrassen
in hunnen bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.
8. Als David moeste vluchten
voor Saül den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.
9. Na ’t zuur zal ik ontvangen
van God mijn Heer dat zoet,
daarna zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
dat is, dat ik mag sterven
met eren in dat veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwen held.
10. Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.
11. Als een prins opgezeten
met mijner heires-kracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht,
die bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig door dat veld.
12. Zo het den wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven
en heeft het niet begeerd.
13. Zeer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.
14. Oorlof, mijn arme schapen
die zijt in groten nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven,-
’t zal hier haast zijn gedaan.
15. Voor God wil ik belijden
en zijner groten macht,
dat ik tot genen tijden
den Koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
der hoogsten Majesteit,
heb moeten obediëren
in der gerechtigheid.
Tja, dat zal dus niet snel de top-2000 halen. Lelijk rijmschema, onmogelijke woorden (‘obediëren’) en zo te zien geen aansprekende beat. Spanje, Duitsland, Friesland, Israël; het komt allemaal voor in de tekst. Dat kun je toch geen Nederlands volkslied noemen?
Erik, ben ik even blij dat mijn volledige naam niet Wilhelmus is, maar gewoon Willem.
En Hans toch bedankt! Ik moest meteen naar de medicijnenkast toen ik jouw bijdrage hierboven las. Wat denk je, was de paracetamol op. De andere remedie tegen acute hoofdpijn – dankzij het Wilhelmus – is naar buiten gaan en met de kop in de wind lopen, zolang je Fleur Agema maar niet tegen het lijf loopt.