Twee Zaanse verzetsmensen in een Scheveningse cel (1)

In het voorjaar van 1941 arresteerden de nationaal-socialisten Jan Kalff (1901-1974), de burgemeester van Krommenie. Hij werd Duitsvijandig bevonden en belandde daarom in de gevangenis te Scheveningen, ook wel bekend als het Oranjehotel. Na enige tijd kreeg hij bij toeval gezelschap van een streekgenoot, de Koger Dick de Vries. Die werd onder meer verdacht van spionage. De burgemeester en de technisch employé van Fokker zouden vier maanden op elkaars lip zitten. Kalff kwam weer vrij, hervatte zijn illegale activiteiten en haalde heelhuids de bevrijding. De Vries werd in juni 1943 na een showproces in Berlijn geëxecuteerd. In een lange en onthullende brief, die ik onlangs bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie vond, vertelde de op zijn post teruggekeerde Kalff vlak na de bevrijding van Nederland aan de ouders van Dick de Vries hoe hun ‘samenzijn’ in de cel er uitzag. Vandaag deel 1 in een serie van vier. 

Polizeigefängnis Scheveningen [Oranje-hotel]

Cel 698, gang F 21 Juli-21 November 1941

Vier maanden tezamen in een cel, vier maanden dezelfde wisseling van stemmingen, van hoop en wanhoop, vier maanden bijeen zonder één seconde onderbreking, zou men dan, zo men al wilde, aan het ontstaan van een intieme verhouding kùnnen ontkomen? Neen immers!

Nu Dick de Vries in de bloei zijner jaren in vijands land voor het executiepeloton is gesneuveld in dienst van zijn vaderland, wil ik, die hem goed heb leren kennen, voor zijn ouders en broer dit relaas geven van onze gezamenlijke vier maanden gevangenisleven, ook en vooral omdat zij daaruit zullen zien zijn flinke houding, zijn opgewektheid en het feit dat hij gedurende die tijd geestelijk noch lichamelijk heeft geleden.

In de morgen van 21 juli 1942 werd uit mijn cel, no. 698 van gang F, de brigadier der Rotterdamse Rivierpolitie, die slechts één dag mijn celgenoot was geweest, weggehaald, daar hij alleen moest zitten en kwam reeds tien minuten later zijn plaatsvervanger, Dick de Vries.

De zeer kalme figuur die daar de cel binnentrad, was gekleed in een ruige blauwe zeilbroek, gestoken in hoge laarzen alsmede een prachtig gebreide witte jas, versierd met donkerbruine rendierfiguren, welke jas of jumper over het blote bovenlichaam gedragen werd. In de handen droeg hij een keurig stapeltje boeken en ondergoed en een aktetas met toiletartikelen.

Nu zijn in deze tijd rijlaarzen uitermate verdacht, zij rieken naar de NSB en licht hadden zij een misverstand kunnen doen ontstaan. Het korte inleidende gesprek dat wij voerden was echter voldoende om vast te stellen dat De Vries niet anders dan haar en hare leden bestrijdende ooit met de NSB in aanraking was gekomen.

Eenmaal vluchtig kennisgemaakt hebbende en na elkaar te hebben verteld hoelang wij reeds in het O.H. [Oranjehotel] logeerden, kwam door de schaftklep ons middagmaal de conversatie onderbreken. In de middag hebben wij de kennismaking voortgezet en in de volgende dagen, weken, maanden hebben wij elkaar onze levensgeschiedenis verteld, hebben wij onze politieke denkbeelden, onze godsdienstige opvattingen uitgewisseld, spraken wij over de verdediging van Nederland en over militaire toestanden, bespraken wij de toekomstige staatsvorm en sociale politiek, bespraken wij vooral de oorlogskansen.

Dit alles geschiedde zonder terughouding; in de gevangenis heeft het geen zin zich anders = mooier voor te doen dan men werkelijk is en zo gunden wij vaak elkaar een blik in de ziel.

Toen wij elkaar wat kenden en vooral elkander vertrouwden, vertelden wij de aanleiding onzer gevangenneming en de wijze waarop deze laatste in haar werk ging.

Dick werd, naar ik meen op 26 april 1941 [was in werkelijkheid 28 april], ten huize van Van Hinte, door ons steeds genoemd: de man zonder armen, te Wormer gearresteerd. Hieraan was voorafgegaan een mislukte poging tot arrestatie; die eerste keer was Dick thuis, d.w.z. in het huis van Van Hinte, alwaar hij reeds geruime tijd woonde. Hij zag de Duitsers aankomen en rende, gekleed in zijn zeilbroek en een blauw, boezeroenachtig hemd, de tuin in, sprong in een roeibootje en roeide kalm door de achtersloot toen de Duitsers in de tuin verschenen. ‘Goeieavond’, zei Dick, de Duitsers gaven geen antwoord en vertrokken weer.

De tweede keer was hij ook thuis, zag wéér de verdachte Duitsers aankomen – ditmaal twee mannen in burger met een juffrouw, die later de zeer kwalijke dochter van de zeer kwalijke luitenant-generaal der Koninklijke Nederlandse Landmacht Seyffardt bleek te zijn –, maar… zag in de tuin en om het huis niet minder dan twaalf groene politiemannen. Hij kon niet anders meer doen dan in de huiskamer onder een bank kruipen en zich daar, plat op zijn rug, uitstrekken.

Na het huis doorzocht te hebben zonder Dick te vinden!!, zetten vijf Duitsers plus juffrouw Seyffardt zich om de tafel in de kamer waar Dick lag en zeiden te zullen wachten tot hij thuis kwam. De vrouw van Van Hinte, wijkverpleegster van beroep, mocht niet van haar stoel opstaan, kon dus haar werk niet doen, evenmin als Van Hinte zelf, die later thuiskomende ook de kamer niet mocht verlaten. Zo zat, respectievelijk lag, het gezelschap van 1 tot 5 uur, Dick steeds stijver wordend onder de canapé, met intense belangstelling luisterende naar de Gestapo-gesprekken, die geheel over zijn zaak liepen.

Omstreeks 5 uur kon hij zijn krampachtige houding niet langer volhouden en bij het gaan verliggen, kwam één zijner armen onder de canapé uit en werd door een Duitser gezien. Hij brulde iets, allen vlogen tegelijk van hun stoelen op, tilden de divan omhoog en, bedreigd door vijf revolvers, moest Dick gehoor geven aan de vriendelijke uitnodiging: ‘Stehen Sie auf, Schwein!!’ Overeind gekrabbeld zijnde, werd hij met de handen omhoog tegen de muur geplaatst en gefouilleerd – zijn pistool was reeds op zijn slaapkamer gevonden –, daarna ging het gezelschap, Van Hintes inbegrepen, per auto naar Scheveningen.

Dick vertelde mij in het Oranjehotel in een cel geplaatst te zijn waar tot voor enige dagen een ter dood veroordeelde in gezeten had en dat ook zijn buren tot de doodstraf veroordeeld waren. Hijzelf werd evenals deze lieden behandeld: de schaftklep steeds open, wat gezellig was daar hij kon zien wat op de gangen gebeurde; ’s avonds alle ijzerwerk uit de cel; dag en nacht het elektrische licht brandende. Natuurlijk diende dit alles slechts om hen angst aan te jagen en murw te maken voor de komende verhoren.

Toen Dick in cel 698 kwam, waren deze verhoren al achter de rug en tot november is hij niet meer daarmede lastig gevallen. Zij waren zwaar geweest, vele uren achtereen, in het licht en dikke sigarenrook, de verhoorders elkaar steeds afwisselend, maar zonder veel ransel.

Het plan was geweest en het is tot zeer na aan de uitvoering gekomen, dat Dick naar Engeland zou vertrekken, ja, niets meer van hem horende dachten de in zijn nabijheid werkende leden der organisatie dat hij reeds ontsnapt was. Dit had ten gevolge dat ieder van alles wat niet te ontkennen viel de schuld gaf aan de zich toch reeds in veiligheid bevindende De Vries. Bij de verhoren liet hij zich dat alles maar edelmoedig aanleunen – hij kón ook niet ontkennen zonder één of meer der reeds in handen der Duitsers zijnde kameraden te beschuldigen.

Zonder twijfel zullen al deze dingen echter ter rechtszitting aan het licht gekomen en rechtgezet zijn. Na de verhoren is Dick verplaatst, nog eens verplaatst – nu naar 721 van gang F en tenslotte naar 698. Door al deze verplaatsingen en de wisseling van bewakers wist men op het laatst niet meer waarom hij gevangen zat – al had men het nog wel kunnen nazien – en dientengevolge werd hij ‘netjes’ en zonder bangmakerij behandeld.

In het algemeen werden wij in cel 698 dragelijk behandeld, weliswaar toegeschreeuwd enz. maar nimmer heeft men ons aangeraakt, laat staan geslagen. Hij zag er op 21 juli 1942 goed – wel wat mager – uit, maakte een rustige en evenwichtige indruk en vertelde zonder ophef of opwinding van zijn avonturen en gevangeniservaring.

Bij één verhaal slechts kon hij zich opwinden en zich, figuurlijk, de haren uit het hoofd trekken; dat was als hij vertelde dat alles gereed was, olie en benzine geladen en wat meer nodig is, om in twee vliegtuigen naar Engeland te vertrekken, vliegtuigen die bij Fokker gerepareerd waren en vóór aflevering nog slechts proefvluchten moesten maken. Gehoorzamende aan het bevel niet te vertrekken is zijn ontsnappingskans voorbij gegaan. ‘Had ik het toch maar gedaan’, zei hij dan, om even later te erkennen dat in een organisatie als de zijne strikte gehoorzaamheid één der belangrijkste dingen is en daarmede in te zien dat hij niet anders had kunnen doen.”

(wordt vervolgd)

 Dick de Vries

0 gedachten over “Twee Zaanse verzetsmensen in een Scheveningse cel (1)”

  1. Het genoemde jaar 1942 moet 1941 zijn. Dick de Vries en de Stijkelgroep zijn in het voorjaar van 1942 naar Berlijn overgebracht.
    Dirk Zwart

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *