B&W van Den Haag liet deze week in haar beantwoording van raadsvragen weten dat het aantal stembureaus in kerken afgebouwd zal worden. “Voor het college is het van belang dat locaties worden aangewezen die kiezers in hun dagelijkse gang relatief veel bezoeken of passeren”, schreef het college eufemistisch. Het had iets te maken met opkomstbevordering. De vragensteller, CDA-fractievoorzitter Gert-Jan Bakker, vertelde in eerste instantie tevreden te zijn dat het besluit niet te maken had met een scheiding van kerk en staat. Al snel bleek dat hij zich met een kluitje in het riet had laten sturen. In een bijzin bleek dat die scheiding wel degelijk een rol speelde.
Columnist Hans Goslinga gebruikte in dagblad Trouw grote woorden om duidelijk te maken waarom kerken moeten blijven dienstdoen als stemhokje. Hij spreekt van ‘een historische verworvenheid’ (maar dat was de slavernij ook) en ‘intimidatie’ en haalt er zelfs ‘de religievijandigehdi in de atheïstische DDR’ bij. Kameraad-burgemeester Jozias van Aartsen als VVD-stalinist; je moet er maar opkomen.
Eerlijk gezegd denk ik dat B&W een verstandig besluit heeft genomen. Een stembureau hoort niet in een kerk, moskee of synagoge te staan. Net zomin als in een land waar formeel de kerk en de staat gescheiden zijn munten niet moeten worden versierd met de opdruk ‘God zij met ons’. Religieuze feestdagen niet door de staat gefaciliteerd moeten worden. De winkels niet op zondag dicht moeten, louter omdat het de dag des heeren zou zijn. En de Troonrede niet vooraf gegaan moet worden door een gebed.
Nederland is nog altijd doordesemd van het christendom. Als niet-christen heb je die onzin allemaal maar te slikken. Het bannen van stemhokjes uit gebedshuizen lijkt me een heel klein, maar prima stapje in de goede richting. Wanneer volgt de Zaanstreek, vanouds het meest ontkerkelijkte gebied van dit land, het Haagse voorbeeld?