In zijn romancyclus Het Bureau beschreef J.J. Voskuil op genadeloze wijze de merkwaardige wereld van het Meertens Instituut. Deze wetenschappelijke instelling doet al meer dan tachtig jaar diepgaand onderzoek naar taal en cultuur. Heel diepgaand, zo blijkt nu het instituut duizenden taalkundige en etnografische landkaarten op internet heeft geplaatst. De uitkomsten zijn leerzaam en hilarisch.
Zo kun je bijvoorbeeld in één oogopslag zien dat een balzak in het noorden van Noord-Brabant meestal een zak(je) wordt genoemd, maar in het zuiden van die provincie een beurs. Dat – om dichter bij huis te blijven – in 1932 hoofdhaar alleen in Westzaan ‘hers’ werd genoemd was nieuw voor mij. Terwijl die kennis toch onontbeerlijk is.
Teleurstellend is de uit 1956 daterende kabouterkaart. In de hele Zaanstreek bleek geen enkele kabouter, dwerg of aardman te zijn waargenomen. De dichtstbijzijnde bevond zich in Zuidoostbeemster. En in Heemskerk zat er ook een. Zoals we dankzij Rien Poortvliet weten, worden onze kleinste medemensjes al snel een paar honderd jaar oud. Dus waarschijnlijk wonen ze er nog steeds, onder hun Beemster en Heemskerker paddenstoelen. Hoog tijd dat het Meertens Instituut vervolgonderzoek doet.