Tijd voor een ingezonden brief:
Het Museum van het Nederlandse Uurwerk op de Zaanse Schans, dat sinds kort onder de naam Museum Zaanse Tijd door het leven gaat, krijgt sinds 2013 geen structurele subsidie meer van de gemeente Zaanstad. In het kader van de grote bezuinigingen op cultuur moest het museum zelfstandig worden. Dat is voor een relatief klein en gespecialiseerd museum niet eenvoudig. Bovendien is Zaanse Tijd gevestigd in een rijksmonument, een ‘schilderachtig zeventiende-eeuws wevershuis’ zoals de website het noemt, waardoor ook de fysieke mogelijkheden beperkt zijn.
Toch wil het museum graag verder, zoals het al bijna veertig jaar met bewonderenswaardig doorzettingsvermogen almaar verder is gegaan. En dus stelde de directie een beleidsplan op voor de komende jaren: http://mnuurwerk.nl/wp-content/uploads/2013/08/Beleidsplan-2013-2016.pdf. Ook werd nog éénmaal bij de gemeente aangeklopt voor een bijdrage in de overgangskosten. Een soort bruidsschat dus. Of, zoals dat in ambtelijke taal dan weer genoemd wordt, ‘frictiegeld’.
De gemeente liet het beleidsplan beoordelen door Gordion Cultureel Advies, de eenmanszaak van Riemer Knoop uit Amsterdam. De heer Knoop heeft zijn sporen verdiend in de wereld van het cultureel erfgoed, de archeologie en als amateur-vertaler van het werk van W.H. Auden. Hij had ruim een week om zijn onderzoek uit te voeren en een aanbeveling te schrijven. Zijn rapport vindt u hier: https://zaanstad.notudoc.nl/cgi-bin/collegebericht.cgi/action=view/id=66879.
Op basis van dit rapport besloot het college van B&W om geen geld meer in Zaanse Tijd te steken. Overigens zónder het rapport aan de directie van het museum te laten lezen, laat staan dat naar een weerwoord werd gevraagd. En pas toen ROSA daar tijdens de begrotingsbesprekingen om vroeg, kreeg de gemeenteraad het rapport in handen.
Het is verstandig het rapport van Knoop aandachtig te bekijken. Niet alleen is het van groot belang voor de toekomst van Zaanse Tijd, het kan ook verstrekkende gevolgen hebben voor andere culturele organisaties. Want, zo schrijft het college in de ‘Raadsinformatiebrief Besteding extra budget cultuur’ van 7 oktober jongstleden: ‘Ervaringen met het businessplan van Museum van het Nederlands Uurwerk leren dat het zinvol is om een onafhankelijk deskundige het business plan te laten beoordelen (…)’. Met andere woorden, het college denkt een snelle en geruisloze manier van bezuinigingen te hebben gevonden.
Uit de verslaglegging blijkt dat Knoop niet stil heeft gezeten. Hij las jaarverslagen en plannen, bekeek de website, bezocht het museum en sprak met de directeur van Zaanse Tijd, Carel Hofland, en daarnaast met Marlies Romeijnders (gemeente Zaanstad), Fokelien Renckens (directeur Zaans Museum) en Peter-Jan van Steenbergen (directeur Stichting De Zaanse Schans).
De vraag is wat vooral deze laatste drie hem verteld hebben – daarover zwijgt het rapport. Wel staat er een opmerkelijke zin: ‘Een directiewissel bij het Zaans Museum kan de dynamiek versterken.’ (pagina 7). Boterde het niet tussen de beide musea? Mevrouw Renckens is, daar zijn vriend en vijand het over eens, een markante persoonlijkheid met duidelijke standpunten. In hoeverre heeft haar oordeel over Zaanse Tijd de rapportage beïnvloed?
En het is nog erger: ‘[Er] lijkt geen sprake van een substantiële toe-eigening van het MNU door de Zaanse Schans, het Zaans Museum of de Zaanse gemeenschap.’ (pagina 4). Dat wil zeggen, zowel Van Steenbergen als Renckens als Romeijnders, de enige gesprekspartners van Knoop, vinden Zaanse Tijd blijkbaar maar niks. In de interviews was het dus alvast drie tegen één.
Een week is maar kort, natuurlijk. De heer Knoop weet dan ook vooral veel níét. Bijna om de andere zin gebruikt hij formuleringen als ‘er is geen eenduidig oordeel te vellen’, ‘wij konden dit niet verifiëren’, ‘dit is ons niet bekend’, ‘wij nemen aan’, ‘naar verluidt’ en, helemaal mooi, ‘wij kregen geen aanwijzing. De indruk ontstaat dat Knoop een week lang vertwijfeld heeft zitten wachten op de informatie die hij natuurlijk ook had kunnen gaan verzamelen. Het is waar dat het beleidsplan van Zaanse Tijd niet overal even helder is (een eigenschap van veel beleidsplannen, overigens), maar Knoop schept er wel erg veel genoegen in de manco’s op te sommen. Het maakt van zijn rapport een soort taalkundig én inhoudelijk drijfzand.
De conclusie en aanbevelingen zijn een oefening in aandachtig lezen. De eerste zin is al mooi, met zijn drie ontkenningen achter elkaar zodat een soort wiskundige berekening nodig is om erachter te komen wat Knoop precies schrijft. Hij lijkt te willen zeggen dat een bijdrage door de gemeente best duurzaam kan zijn, omdat Zaanse Tijd ‘vast wel’ overleeft. En dan de zin: ‘Er is beleid maar nog geen echt beleidsplan, het collectieplan is nog in de maak en het businessplan mist focus en vertoont nog gaten in de logica en de onderbouwing.’ Gaat dat over Zaanse Tijd of over het college van B&W? Dat kun je je ook afvragen bij de opmerking: ‘[Niet duidelijk is] wat de doelmatigheid of doeltreffendheid […] van de museumstaf zijn – buiten het […] in de vaart houden van het museum.’ Ja, wat moeten ze anders doen? In deze moeilijke tijden is dat al meer dan een dagtaak!
En dan stelt Knoop dat subsidiëring er weleens toe zou kunnen leiden dat het museum zich blijft richten op een ‘beperkt kennerspubliek’. Maar is dat niet inherent aan een gespecialiseerd museum? En wáár in alle verslagen wordt een ‘beperkt kennerspubliek’ genoemd? Nergens! Bovendien hoeft een dergelijk beleid het grote publiek helemaal niet af te schrikken. In de jaren ’80 kwamen er nog jaarlijks 45.000 tot 50.000 bezoekers binnen. Dat was vóór de opening van het Zaans Museum en ook voor de opkomst van het Aziatisch flitstoerisme – waren dat alleen ‘kenners’?
De aanbeveling (onder het kopje ‘Perspectief’) om te komen tot een ‘ambachtelijke vitrine’ met daarachter een soort donker hol voor het ‘beperkte kennerspubliek’ lijkt niet gebaseerd op kennis van de omstandigheden. Dat is ook een groot manco van dit rapport: Knoop schijnt niet te beseffen dat Zaanse Tijd is gevestigd in een rijksmonument waarin hoegenaamd niets mogelijk is anders dan wat er nu gebeurt. Dat feit komt nergens in de rapportage naar voren, maar is van grote invloed op het functioneren van het museum. Vreemd is verder, dat de Zaanse Schans bereid blijkt een ‘klokkentoren’ te bouwen om het museum zichtbaarder te maken. Hier is dus opeens weer wel sprake van een vorm van ’toe-eigening’ die op pagina vier nog leek te ontbreken.
Concluderend:
– De collectie van Museum Zaanse Tijd is van nationaal belang (een kwart van het nationale museale klokkenbestand, waaronder klokken die vallen onder de Wet behoud cultuurbezit) en heeft een sterke binding met de Zaanstreek. De klokkenmakerij was een belangrijke Zaanse bedrijfstak (zie de lange, nog onvolledige lijst van klokkenmakers in de Encyclopedie van de Zaanstreek), ook vanwege de band met de scheepvaart.
– Zaanse Tijd heeft een eenmalige bijdrage gevraagd in de transitiekosten naar zelfstandigheid. Welk Nederlands museum durft zo’n stap überhaupt te zetten?
– Dit verzoek is afgewezen op grond van een haastig gemaakte rapportage die niet blijk geeft van veel kennis van de plaatselijke omstandigheden en gebaseerd is op gesprekken met niet geheel onbevooroordeelde partijen. Daarnaast staat de rapportage bol van de aannames en zijn er geen feiten gecheckt of zelfs maar nagevraagd.
– Knoop laat in zijn rapportage duidelijk merken dat hij de plannen en modellen van Zaanse Tijd tekort vindt schieten. Hij gaat daarbij voorbij aan het feit dat die allemaal door 1,4 fte moeten worden opgesteld en uitgewerkt. En dan nog vraagt hij zich of die mensen wel nodig zijn.
– Dat er ‘geen sprake is van een substantiële toe-eigening van het MNU door de Zaanse Schans en het Zaans Museum’ kan best waar zijn, maar de vraag is aan wie dat ligt. Misschien ligt het museum gewoon niet zo goed bij Renckens, Van Steenbergen en Romeijnders persoonlijk.
– Van ‘toe-eigening door de Zaanse gemeenschap’ is zeer zeker wél sprake, zoals Knoop had kunnen ontdekken als hij daadwerkelijk onderzoek had gedaan. Bijna iedereen in en rond de Zaanstreek is er (met of zonder zijn kinderen) geweest en de Zaanse scholen staan in de rij voor een bezoek.
– Dat het college de conclusies van het rapport onderschrijft en dus, met Knoop, van mening is dat een bijdrage die niet nodig is omdat Zaanse Tijd het ‘in de toekomst vast ook wel redt’ is cynisch en onwaardig voor een gemeente die zich wil laten voorstaan op zijn cultureel erfgoed.
– Het is daarenboven zeer kwalijk dat het college het besluit tot niet verstrekken van een eenmalige bijdrage heeft genomen zonder de directie van Zaanse Tijd in kennis te stellen van de inhoud van het rapport van Knoop en geen gelegenheid tot weerwoord heeft gegeven.
Volgens ROSA moet het besluit om Zaanse Tijd niet (eenmalig) te ondersteunen in heroverweging worden genomen. Sterker nog, een herstel van de jaarlijkse subsidie zou vleugels kunnen geven aan dit unieke en in de streek alom geliefde museum.
Namens ROSA
Hans Kuyper
13 november 2014
Hier toont Zaanstad zich weer van zijn slechtste kant. Eén week (matig) onderzoek met grote consequenties voor een museum dat al decennia bestaat. Komt mij bekend voor…
Natuurlijk valt er wat aan te merken op het museum. Ik herken het gebrek aan educatie. De exposities zijn soms ronduit amateuristisch ingericht-gevolg van de te krappe behuizing? De toegangsprijs, thans E 10,– per volwassene, is hoog, zeker voor toeristen en voor een specialistisch museum. Herziening van het besluit van Zaanstad, en een breder, degelijk uitgevoerd onderzoek zijn zeer noodzakelijk!
Ron Brinkman.
De gang van zaken rondom dit onderzoek leest als een tikkende tijdbom.
Wellicht dat er iets meer tijd dan een week gegeven kan worden aan een toekomstvisie voor het klokkenmuseum?
Vriendelijke groet,