De wethouder als synagogehandelaar

 

Het is vandaag precies 73 jaar geleden dat Zaandam, als eerste Nederlandse gemeente, ‘Judenrein‘ werd gemaakt. Dat was een buitenkansje voor makelaar/wethouder Jacob IJdenberg (Zaandam, 5-8-1893).

IJdenberg werd in juni 1941 op voorspraak van de fanatieke NSB-burgemeester Cornelis van Ravenswaaij wethouder in zijn geboorte- en woonplaats Zaandam. Dat was opmerkelijk: tot het voorjaar van 1937 was IJdenberg nog lid van de socialistische SDAP. Zijn latere NSB-lidmaatschap, zijn plaatselijke naamsbekendheid, het feit dat zijn zoon al vroeg nazistische sypathieën had (hij werd lid van achtereenvolgens de NSNAP en de NSB en werkte in Duitsland bij het NSKK); het sprak Van Ravenswaaij allemaal wel aan. En dus werd de benoeming een feit.

IJdenberg viel met zijn neus in de boter. Op 11 augustus 1941 werd er een nieuwe Duitse verordening van kracht: joden moesten hun vastgoed aanmelden bij de Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV). Dat was het begin van een grootschalige onteigeningsprocedure. Het beheer van de in de navolgende jaren geroofde woningen en bedrijfspanden kwam in handen van zogenaamde ‘lasthebbers’, meestal makelaars. Huurders moesten de huur op rekening van de lasthebber storten, die het op zijn beurt -in ruil voor commissie- doorsluisde naar de Vermögensverwaltungs- und Rentenanstalt (VVRA) en van daar naar de beruchte Liro-roofbank.

Judenrein

Toen medio januari 1942 Zaandam als eerste Nederlandse plaats ‘Judenrein’ werd gemaakt, stonden er van de ene dag op de andere tientallen woningen van joodse huishoudens leeg. IJdenberg zag het als een mogelijkheid om naast zijn wethouderssalaris een extra zakcentje te verdienen. Zelden liepen het politieke en zakelijke zo door elkaar als in deze dagen, zo blijkt onder meer uit de B&W-notulen van 6 maart 1942. Tijdens de rondvraag bracht de -toen nog- wethouder Sociale Zaken één punt op tafel: “Hr. IJdenberg vroeg hoe de gang van zaken was bij een eventueele bezetting van huizen van vroegere joodsche huurders.” Met het antwoord kon hij als makelaar wel iets: “Dergelijke woningen, die geruimd zijn, kunnen worden betrokken, mits de daarin nog aanwezige boedels verzegeld in een andere ‘joodsche’ woning kunnen worden ondergebracht. In een dergelijk geval dient men zich te verstaan met den SS-Hauptführer.”

In een naoorlogs proces-verbaal zou IJdenberg een verklaring afleggen over zijn zakelijk handelen: “Tijdens de bezetting ben ik makelaar-vertegenwoordiger geweest van de Grundstücksverwaltung, in welke functie ik diverse Joodse bezittingen heb verkocht, althans mijn bemiddeling hiertoe verleend. Hiervoor ontving ik de normale makelaarsprovisie, n.l. 1%. Ik meen, dat ik in totaal een zeven à acht verkopingen heb gedaan.” Een overzicht in zijn strafdossier laat zien dat het iets meer woningen waren: het betrof huizen van de Zaandamse juweliersfamilie Vet (Willemstraat 1 t/m 9 en Stationsstraat 39 en 39a), alsmede zes woningen aan de Lijsterbesstraat die voordien eigendom waren van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam.

Daar bleef het niet bij. “Ik heb getracht de synagoge te Zaandam aan de Gemeente te verkopen. Uiteindelijk is dit niet doorgegaan, waarom zou ik niet kunnen zeggen. Ik heb dit gedaan, daar ik het als een normale makelaarszaak beschouwde en er geen kwaad in zag. Dit is voorgevallen in de zomer van 1942”, vertelde IJdenberg na de oorlog tegen de politie. De directeur van de Zaandamse dienst Gemeentewerken, Wouter Zuurmond, kon er iets meer over zeggen: “Als makelaar probeerde IJdenberg de synagoge aan de gemeente te verkopen. Op aandringen van IJdenberg, zou [burgemeester Hendrik] Vitters hiertoe zijn overgegaan, doch in samenwerking met anderen heb ik dit weten te voorkomen.”

Vitters, de opvolger van Van Ravenswaaij als burgemeester van Zaandam, liet zich in zijn naoorlogse verhoor niet uit over de plannen in de zomer van 1942 om de synagoge aan de gemeente te verkopen en zo de Duitse kas te spekken. Hij had overigens wel weet van IJdenbergs handel en wandel: “IJdenberg [was] officieel vertegenwoordiger van de ‘Grundstücksverwaltung’. Dit was een Duitse instelling die het Joodse bezit ten gelde maakte, en waarvan de opbrengst door de Duitsers werd opgestreken. IJdenberg was makelaar en probeerde deze Joodse bezittingen aan den man te brengen, waarvoor hij dan provisie ving.” Bekend is dat het gebedshuis vanaf 1942 werd geplunderd, vernield en als paardenstal ingericht. Wat er in mei 1945 van resteerde was niet veel meer dan de vier muren en het dak.

Sjoel Zaandam interieur (coll. E.A. Drukker) uit Typhoon 14-4-1990
Het interieur van de Zaandamse synagoge, jaren dertig.

IJdenberg beperkte zich niet tot de verkoop van joodse panden, maar vulde zijn bankrekening ook nog eens aan met de verhuur ervan. Voor zover bekend betrof het zeventien woningen, het gros in Zaandam (onder meer van bekende joodse families als Poppert, Pais en Drilsma). Het ging om het innen van ‘gelden die IJdenberg als incasseerder van de firma Everout uit huurpenningen van Joodsche huizen onder zijn berusting had’, aldus een analyse uit de tweede helft van de jaren veertig. De wethouder/makelaar deed als een soort onderaannemer zaken met Johannes Petrus Everout, een van de vijf ‘lasthebbers’ in Amsterdam en tevens een beruchte NSB-makelaar.

‘Geen capaciteiten’

Vitters had, hoewel zelf ook NSB-lid, na de bevrijding geen goed woord over voor zijn collega IJdenberg. “Toen ik als burgemeester in Zaandam kwam, was IJdenberg reeds wethouder. Na verloop van tijd bemerkte ik dat hij voor de functie van wethouder van sociale zaken geen capaciteiten had. Toen de mogelijkheid hiervoor bestond, heb ik hem overgeplaatst naar gemeente-werken, waarvan hij tenminste enig verstand had. Ik voeg hier echter direct aan toe, dat ik hem zelf nooit als wethouder zou hebben benoemd.”

De samenwerking tussen het duo liep definitief spaak toen Jacob IJdenberg op 5 september 1944 in paniek zijn NSB-beginselen opzij schoof. Vitters: “Op ‘Dolle Dinsdag’ heeft IJdenberg als lid van de NSB bedankt. Als reden hiervoor gaf hij op, dat hij zich om Godsdienstige redenen niet langer met de NSB kon verenigen. Dit vond ik dermate laf, dat ik hem op staande voet heb ontslagen.”

Tijdens zijn gevangenschap, eind 1945, toonde IJdenberg berouw over zijn gesjoemel met joodse panden: “Achteraf bekeken, om nog even op het verkopen van Joods bezit ten voordele van de Duitsers terug te komen, is mijn houding hierin natuurlijk fout geweest. Ik heb het toen beschouwd als bijverdienste.” Tot een veroordeling van zijn daden kwam het overigens niet. Jacob IJdenberg overleed op 13 februari 1946 in de Haarlemse Koepelgevangenis. In zijn strafdossier is niets te vinden over de doodsoorzaak.

Onduidelijk is ook in hoeverre de getroffen joodse families en hun nabestaanden financieel zijn gecompenseerd voor het door IJdenberg c.s. veroorzaakte leed. Globaal Amsterdams onderzoek wees onlangs uit dat de (erfgenamen van de) slachtoffers waarschijnlijk vele miljoenen zouden moeten ontvangen indien er sprake zou zijn van een fatsoenlijke rechtsgang. Maar hoe langer geleden de Holocaust is, hoe kleiner de kans lijkt dat er ooit nog een vorm van compensatie komt.

IJdenberg
De arrestatie van Jacob IJdenberg in mei 1945.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *