Een liefdevolle schets van de Zaanstreek, in 32 dagelijkse afleveringen. Vandaag deel 1.
Wie ontdekte de Zaanstreek? De aanvankelijke bewoners, pakweg tien eeuwen terug? De Spanjaarden, die bij hun vertrek uit Noord-Holland in 1578 alle Zaanse dorpen in de as legden? Andere expansietoeristen als Czaar Peter (1697) of Napoleon (1811)? Of de eerste buslading Japanners, die ergens in de jaren ’60 van de vorige eeuw de Zaanse Schans doorkruiste?
Zou het kunnen dat Zaanstad, Wormerland en Oostzaan nog steeds niet zijn ontdekt? De gemiddelde galgenzager – dat is streektaal voor ‘Zaandammer’ – heeft geen idee hoe het logeeradres van bovengenoemde czaar er van binnen uitziet. Terwijl het toch echt in zijn eigen woonplaats ligt en een Russische trekpleister van formaat is. Veel Kroosduikers – dat is een verbastering van ‘Westzaners’ – weten misschien nog wel dat hun dorp een schaats- en een Sinterklaasmuseum heeft, maar een blik naar binnen werpen; da’s een ander verhaal. En Gladoren – Wormerveerders – konden zelfs hun eigen openbare bibliotheek nauwelijks vinden. (Die is daarom maar verplaatst naar het tegenovergelegen Wormer.) Wanneer de authentieke autochtoon met drie generaties Zaans DNA in het bloed zijn leefomgeving al niet kent, hoef je nauwelijks te verwachten dat buitenstaanders deze met houten huisjes en voedingsfabrieken omsingelde veenweidegebieden wel weten te ontdekken.
En toch… Een fatsoenlijke boekwinkel is er weliswaar in de hele regio niet te vinden, maar nergens wordt zoveel streekeigen lectuur verkocht als in de Zaanstreek. Vereniging De Zaansche Molen telt bijna evenveel leden (3800) als het landelijk opererende gezelschap De Hollandsche Molen. Zowat elk Zaans gehucht heeft een historische club met honderden leden. Nomineer een van ellende en houtworm in elkaar zakkende Koogse ex-herberg als mooiste pand van Nederland en hij wordt het nog bijna ook. Dankzij een commerciële omroep en duizenden sms’ende dorpsgenoten.
Zaankanters hebben een onnavolgbare haat-liefdeverhouding met zichzelf. Sloop een lokalo en je vindt een niet te onontwarren mengsel van tegenstrijdigheden, een rare mix van diverse menstypes. Gezagsgetrouwe anarchisten zijn het. Trotse zeurkousen. Recht door zee en bot. Stug, maar tolerant.
Het stinkt altijd, volgens de ene inboorling (van oorsprong een buitenpoorter). Naar cacao, naar ontbijtkoek, naar linoleum. Het ruikt juist lekker, volgens de andere (geboren en getogen aan de Zaan). Naar Gerkens, naar Verkade, naar Forbo. Terugkomend van vakantie snuift hij even voorbij Amsterdam gulzig het omgevingsaroma naar binnen. Neemt de koffiegeur van Albert Heijn en de zetmeellucht van Honig in zich op en stelt heimweeënd vast dat hij bijna thuis is.
In de gemiddelde Zaanse stamboom staat gebeiteld: “Het was niks, het is niks en het wordt niks.” Maar waag het niet om als buitenstaander een laatdunkende opmerking te maken over, pak ‘m beet, het ooit verguisde standbeeld De Houtwerker, de eens uit Zaandam gejaagde dictator Peter de Grote of het nog maar enkele jaren geleden weggehoonde nephouten hotel tegenover het NS-station. Je hebt geheid ruzie. Want je moet wel mooi met je lelijke tengels van onze lelijke streek afblijven. En dat je het verschil niet weet tussen Zaandam, Zaanstad en de Zaanstreek pleit ook in je nadeel.
Een wijsgeer van buiten – tevens als stedenbouwkundige verantwoordelijk voor bovengenoemd hotel – heeft die ongevaarlijke regionale schizofrenie wel eens getypeerd als de genius loci. Maar dat was gelul, aldus de Zaankanter. Want de Zaanstreek, nou, da’s gewoon de Zaanstreek. Daar moet je niet moeilijk over doen. En dat mot vooral zo blaive.
Die lui van elders mogen best langskomen. Gastvrij is de Zaankanter namelijk sinds jaar en dag. Maar ze dienen wel normaal te doen. En geen rare praatjes te verkopen. Want dat kunnen we zelf veel beter. Zoals hier bijvoorbeeld.
Welkom in de Zaanstreek.
Ik kijk uit naar het vervolg!
Nieuwsgierige groet,
Morgen meer!