Vrijgevochten: de Zaanstreek in de Tweede Wereldoorlog (2)

Tot de meidagen van 2015 publiceer ik op deze plek wekelijks een longread over een Zaanse verzetsstrijder die tussen 1940 en 1945 van landelijk of zelfs internationaal belang was. Na de bevrijding raakten ze in de vergetelheid. Door hen hier te portretteren hoop ik ze weer een beetje zichtbaar te maken. Alle zes portretten zijn, aangevuld met voetnoten en namenindex, ook te lezen in mijn boek Vrijgevochten. Zaans verzet in nationaal perspectief (1940-1945). Het is hier te bestellen.
In deel 2 van deze korte serie een portret van George Louis Jambroes. 

George Louis Jambroes komt in Amsterdam ter wereld, als oudste kind in een gezin met twee zoons en twee dochters. Hij is een intelligente jongen, die na de lagere school door mag naar de hogere burgerschool. Zijn militaire dienst vervult hij in Utrecht, waar hij de officiersopleiding doet en in januari 1929 promoveert tot luitenant. Jambroes wil graag naar Delft om er een wetenschappelijke opleiding te beginnen, maar zijn ouders kunnen de daaraan verbonden kosten voor het op kamers wonen niet aan. Hij kiest daarom voor een studie wis- en natuurkunde aan de Gemeentelijke Universiteit in zijn woonplaats. Zijn studie combineert hij met opeenvolgende banen in het laboratorium van de Philips-gloeilampenfabriek in Eindhoven en de Bataafsche Petroleummaatschappij in Amsterdam. Bij die laatste onderneming verricht hij tot 1931 onderzoek. Door de economische crisis verliest hij zijn werk.

Jambroes is niet alleen slim en muzikaal -hij ontwikkelt zich tot een getalenteerd cellist-, maar ook sportief. Met De Twee Vijfjarigen (DTV), een korfbalclub die in 1902 is opgericht door leerlingen van de hbs aan het Roelof Hartplein, wordt hij in juni 1931 Nederlands kampioen. Twee jaar na het behalen van de landstitel begint Jambroes bij diezelfde middelbare school zijn korte loopbaan als leraar. Hij stapt al snel over naar het Gemeentelijk Lyceum aan de Zaandamse Westzijde en gaat ook in Zaandam wonen. Eerst op kamers in de Schubertstraat 8, daarna met zijn echtgenote Augusta Maria de Kort (Den Haag, 13-1-1911) aan het nabijgelegen Apolloplantsoen 11. Op 7 februari 1938 wordt hun enige kind geboren, Erik George. Ruim een jaar later wordt vader Jambroes gemobiliseerd en in Driebergen gelegerd. Tijdens de Duitse invasie van Nederland vecht Jambroes als reserveluitenant mee in de Grebbelinie. Hij belandt na de capitulatie in het verzet en raakt betrokken bij het Legioen van Oud-Frontstrijders (LOF), een van de eerste illegale organisaties. Na de Februaristaking vlucht de door de Sicherheitsdienst gezochte leraar via België, Frankrijk, Zwitserland, Spanje en Portugal naar Groot-Brittannië. De Nederlandse regering in ballingschap ziet in hem de uitgelezen persoon om het Plan for Holland uit te voeren, een poging om een landelijk dekkend, ondergronds leger op te zetten. Als gevolg van het Englandspiel wordt de missie een jammerlijke mislukking. Jambroes en zijn marconist Joseph Bukkens vallen in handen van de Duitsers. Na ruim twee jaar gevangenschap worden ze begin september 1944 met tientallen collega-agenten op wrede wijze om het leven gebracht in het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen.

De gemeente Zaandam vernoemt de leraar kort na de bevrijding via een George Louis Jambroesstraat. Zijn naam is ook te vinden op een plaquette in het Zaanlands Lyceum, waarop 27 (oud-)leerlingen en docenten staan vermeld die de oorlog niet overleefden.

1.

In de ochtend van 6 september 1944 arriveert een trein met 47 geallieerde geheim agenten op het station van Mauthausen, een dorpje in het noorden van Oostenrijk. De zon schijnt, het is warm. De in eenvormige bruine jasjes en broeken geklede gevangenen, 39 Nederlanders, zeven Britten en een Amerikaan, worden gedwongen om zich uit te kleden en te wassen. Daarna worden ze ontdaan van hun lichaamsbeharing, terwijl hun hoofd kort geschoren wordt. Vervolgens gaan ze per vrachtwagen naar het vier kilometer verder gelegen concentratiekamp. Daar aangekomen moeten de jonge mannen zich opstellen in rijen van vier en naar de Lagerschreiber marcheren, een gevangene die de nieuwelingen registreert. George Louis Jambroes krijgt nummer 96504. De inmiddels gearriveerde SS-Standartenführer Franz Ziereis doet een poging de mannen te verhoren en vraagt naar hun opdrachten. Veel meer dan hun namen, rangen en nummers krijgt hij niet los. “Waarom zijn jullie hier?”, vraagt hij. “O, geen bijzondere reden”, antwoordt een agent, Kees Droogleever Fortuyn. Het irriteert Ziereis. Een SS’er overhandigt een van de nieuwkomers een stuk touw en beveelt hem zichzelf op te hangen. Het slachtoffer reageert door met de vinger naar zijn voorhoofd te wijzen. Ziereis, geërgerd over alle tegenwerking, geeft een aantal kampkappers opdracht om op de hoofden van de agenten een zogenaamde Himmlerstrasse te scheren, een enkele centimeters brede baan. De kappers mogen daarbij van hem geen zeep gebruiken. Als gevolg daarvan loopt de massale scheerpartij uit op een bloedbad. Een kampkapper die probeert om zijn scheermes in te wisselen voor een schaar moet zijn ongehoorzaamheid bekopen met een overplaatsing naar de strafcompagnie. Obersturmführer Georg Bachmeyer laat na de scheerbeurt zijn hond Lord los op een van de gevangenen. Het dier is getraind in het bijten naar de geslachtsdelen en valt onmiddellijk aan. Tijdens een moment van verwarring slagen zijn collega’s er in om de gewonde binnen de groep te trekken.

De kampschrijvers krijgen als taak om alvast overlijdensakten op te maken voor de 47 officieren. De ochtendsessie wordt afgesloten met de opdracht aan een Duitse politieke gevangene om de groep te nummeren door met een stift cijfers te noteren op hun borst en schouders. “Opdat men jullie herkent, voor het geval jullie nog eens zin krijgen om naar beneden te springen, deze keer in de Wienergraben”, zegt Ziereis. Hij doelt daarmee op een hoge, steile rotswand van de marmergroeve. In de voorgaande jaren zijn daar honderden gevangenen -vooral joden- de dood in geduwd. De ‘parachutesprong’, noemen de bewakers de val in de afgrond.

De bewaking rond de groeve is inmiddels verdubbeld. Ziereis, Bachmeyer en enkele collega’s besluiten te gaan lunchen alvorens hun martelwerk te vervolgen. Als de SS’ers even voor 13.00 uur terugkeren, moeten de agenten in looppas naar de voet van een lange, granieten trap in de steengroeve. Gebruikelijk is dat de Mauthausen-gevangenen houten draagstellen omgegespt krijgen door Jozef Pelzer, een tot Kapo gepromoveerde Duitse crimineel, waarna ze beladen met rotsblokken de 186 treden moeten beklimmen. Zo niet de 47 agenten. Vanaf hier lopen de getuigenissen uiteen.

Volgens één versie wordt een Nederlandse officier als eerste gedwongen een zwaar stuk graniet op zijn schouder te tillen en in looppas de trap te bestijgen. De steen weegt tientallen kilo’s, de trap is ongelijkvormig en de drager blootsvoets. Ver komt deze dwangarbeider niet. Hij heeft nog geen twintig treden bedwongen als het commando ‘vuur!’ klinkt. Een kampbewaker haalt de trekker van zijn geweer over en het eerste slachtoffer valt dood neer. Een tweede officier ondergaat even later hetzelfde lot, gadegeslagen door bewakers en een groot aantal gevangenen. Als derde wordt de Engelsman Marcus Bloom de ‘trap des doods’ opgejaagd. Hij gaat met een 20 tot 25 kilo wegend rotsblok de trap op, maar draait zich dan plotseling om en gooit het stuk graniet tegen de achter hem lopende SS’er. Die tuimelt naar beneden. Bloom holt verder omhoog, totdat mitrailleurvuur ook aan zijn leven een eind maakt.

In andere versies wordt gesteld dat de gevangenen niet één voor één, maar groepsgewijs omhoog worden gedwongen. Vaststaat dat in ieder geval het merendeel van de geallieerden met een stenenlast op hun rug omhoog geschreeuwd en geslagen wordt. Zij die bezwijken onder het gewicht of een stap naast het pad zetten, worden onmiddellijk doodgeschoten, met als motivering dat ze het werk saboteren dan wel een vluchtpoging doen. Keer op keer beklimt het steeds kleiner wordend gezelschap de treden, met op hun schouders de zware vracht. Niet meer dan 25 van hen halen het eind van de dag. De lichamen van hun kameraden op karretjes met zich meevoerend, keren ze terug naar de gevangenenverblijven. “Ze sleepten zich bloedend en strompelend door de hoofdpoort”, herinnert de Tsjechische gevangene Premsyl Dobias zich later. Onder hen bevindt zich ook George Jambroes. Uitgeput bereiken hij en zijn mede-overlevenden de ‘bunker’, een serie streng bewaakte cellen voor bijzondere gevangenen. De overgebleven agenten worden bijeen gedreven in twee éénpersoonscellen.

De SS heeft inmiddels een praktisch probleem. De identificatie van de zwaar gehavende doden verloopt moeizaam. Er zit niets anders op dan aan de hand van de overlevenden overlijdensakten in te vullen. De officieren worden uit hun benauwde verblijven gehaald. Ze moeten zich opstellen op de gang voor hun cellen. Lagerschreiber Juan de Diego, een Spaanse gevangene, leest onder toezicht van Rottenführer Josef Niedermayer de namen van de gevangenen op en herstelt waar nodig met een stift de nummers op hun borst. Zij die aldus geregistreerd zijn, dienen terug te keren naar hun cel. Wanneer De Diego is aanbeland bij geheim agent Niermeijer, ontsteekt de bunkeropzichter in woede over de gelijkenis met zijn eigen naam. Niedermayer schopt en slaat de Alkmaarder waar hij maar kan. Pas daarna mag ook de gewonde Willem Niermeijer terug naar de volgepropte cel. “De smerige lucht en de aanblik van de bloedplassen die op de vloer een mozaïek vormden, hielden me vast toen ik in het maanlicht terugliep”, getuigt De Diego na de oorlog. Nog is de sadistische behandeling niet voorbij. ’s Nachts moeten de gevangenen opnieuw hun onderkomen verlaten en zich langs de wanden van de gang posteren, met hun volle po’s in de hand. Ze ontvangen klappen, worden geschopt en krijgen vervolgens het bevel de inhoud van de op de grond gevallen potten op te dweilen met behulp van hun jassen.

In de vroege ochtend van 7 september draaien de celdeuren weer open. De wanhopige agenten, die sinds hun aankomst in Mauthausen eten noch drinken hebben gehad, worden teruggestuurd naar het kampterrein. Ook de verslagen over de slotakte van deze massamoord lopen uiteen. Jelte Rep beschrijft in zijn boek Englandspiel hoe de resterende groepsleden verdeeld reageren. Sommigen weigeren volgens hem om de hen toegewezen rotsblokken de dodentrap op te dragen en worden onmiddellijk doodgeschoten. Anderen ondernemen nog wel pogingen tot dwangarbeid, maar ook dat leidt niet tot gratie. Binnen een uur zijn alle resterende agenten dood. Onduidelijk is waarop Rep zijn pagina’s lange, gedetailleerde verslag van de laatste moordpartij baseert. De ooggetuigen die de slachtpartij konden en wilden navertellen -in Mauthausen stierven tussen 1938 en 1945 zo’n 100.000 van de 195.000 gevangenen- melden alleen dat er om 8.00 uur als gevolg van gericht mitrailleurvuur niemand meer in leven is van de Nederlandse, Engelse en Amerikaanse officieren die een kleine 24 uur eerder het vernietigingskamp binnenkwamen. “Op de vlucht doodgeschoten”, heet het in de dodenboeken van de kampadministratie. Loe de Jong, die de parlementaire enquêtecommissie naar het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog als bron noemt, houdt het er op dat de martelgang onder een steeds kleiner wordende groep doorgaat tot in de avonduren, als ook de laatste twee agenten worden gedood.

De lichamen van de slachtoffers worden in de nacht van 7 op 8 september verbrand in het crematorium van Mauthausen. “De meeste lichamen vertoonden schotwonden in de rug, het hoofd en de buik. Sommigen hadden hondenbeten in de bovenbenen en de rest van het onderlichaam”, beschrijft mede-gedetineerde Bernhard Slier. De Joegoslavische gevangenen Velibor Marić en Uros Malinić en de Rus Iwan Mostowoj besluiten als eerbetoon de as van de doden veilig te stellen. Het lukt hen om de stoffelijke resten in een bus te doen en die te verbergen in een greppel, gegraven voor een aan te leggen riool.

Twintig jaar nadat de laatste SOE/MI-6-agenten zijn vermoord, onthult de Nederlandse Oorlogsgravenstichting een gedenksteen. Het monument bevindt zich aan de voet van de dodentrap en bevat de volgende tekst: “Op 6 en 7 september 1944 werden in dit kamp 40 Nederlandse en 7 Britse parachutisten die met een speciale opdracht boven Duits bezet gebied waren neergelaten door de nazi’s om het leven gebracht. Hun lichamen werden in het kampcrematorium verbrand. Op deze plaats werd onder levensgevaarlijke omstandigheden door een aantal Joegoslavische en Russische gevangenen de as van deze oorlogshelden begraven.” Overigens is, een naoorlogse zoektocht ten spijt, de bus met as niet teruggevonden.

2.

Van keurige huisvader tot oorlogsheld die door regeringsleiders en leden van het koninklijk huis wordt herdacht; abrupter had de levensloop van George Jambroes niet kunnen zijn. Voor de oorlog verdient Jambroes zijn brood als leraar. Nadat hij in maart 1933 doctoraal examen wis- en natuurkunde heeft gedaan aan de Gemeentelijke Universiteit in Amsterdam is hij enkele maanden invalkracht op de hbs aan het Roelof Hartplein. Daarna volgt een nieuw tijdelijk contract, dit keer met het Gemeentelijk Lyceum in Zaandam. Rector Christiaan van den Broek is, ondanks de aangeboden overeenkomst, zuinig met zijn waardering voor de nieuwe kracht. “Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat deze leraar, die zijn taak met ijver vervult, een behoorlijk docent zal worden. De tijd, gedurende welke hij in functie was, is echter nog te kort om een gefundeerd oordeel te vellen”, schrijft hij in juni 1934 aan het college van burgemeester en wethouders. Jambroes’ aanstelling bij het Gemeentelijk Lyceum wordt een paar keer verlengd, ook al voldoet hij in de ogen van de rector maar matig. In 1935 laat de rector aan het college van burgemeester en wethouders weten ‘thans nog geen vrijheid te voelen hem vast voor te dragen’. Ook voor het schooljaar 1936/’37 is hij voorzichtig. De oorzaak: “De heer Jambroes heeft nog geen strikte orde in de klassen en zijn lessen missen de nodige levendigheid om de aandacht van de leerlingen voldoende te trekken.” Van den Broek wordt overruled door zowel de onderwijsinspectie als B&W: Jambroes krijgt alsnog een vaste aanstelling.

 

George Jambroes is een leraar met twee gezichten: behulpzaam en stimulerend, maar ook impulsief en opvliegend. Oud-leerling Jan Kakes herinnert zich hoe Jambroes in blinde woede over zijn lastige leerlingen een grote passer door het lokaal gooit. Kakes’ nuchtere conclusie: “Hij kon geen orde houden.” Volgens zijn voormalige pupil Harry Führer -een met zijn familie uit Duitsland gevluchte joodse jongen- is er niemand die zijn pupillen zo opjaagt als Jambroes. Onvoldoendes beschouwt hij als een persoonlijke nederlaag. Om de rapportcijfers op te krikken geeft hij bijles. Voor of na schooltijd, op het lyceum of bij zijn leerlingen thuis; het maakt de wis- en natuurkundeleraar niets uit. Desnoods komt hij op zaterdagavond langs. Führer: “Hij was ook erg driftig. Op een keer, toen hij vond dat een leerling hem op ongepaste wijze had aangesproken, schold hij hem genadeloos uit en sloeg het bureau dat voor hem stond met een karateslag in tweeën. Twee poten vielen de ene en twee de andere kant op.” Toch mag Führer hem wel. “Ik bewonderde zijn heldere manier van denken en heb van hem geleerd dat wiskunde leuk is. Later, toen ik een beslissing moest nemen over mijn vervolgstudie, was hij de eerste tot wie ik mij heb gericht, en hij heeft me goed geholpen mijn strijdige ideeën op een rijtje te zetten.”

Fred Kater, enig kind van een bakkersgezin op de Gedempte Gracht, heeft zelfs een uitgesproken voorkeur voor Jambroes. “Hoewel allerminst een sympathiek iemand, is hij toch ook een wat tragische figuur”, schrijft een geschiedenisleraar van het lyceum dertig jaar na de oorlog over de jongen. “Op het Zaanlands Lyceum was hij een behoorlijke leerling, maar hij had het er moeilijk, doordat hij er steeds mee gepest werd dat hij zo dik was. Onder de leraren heeft hij alleen een goede verhouding met Jambroes. Voor deze koestert hij een grote verering.” Uitgerekend deze ‘Bul’ Kater, zoals hij spottend wordt genoemd, wordt drie maanden voor het einde van de oorlog doodgeschoten door het Zaanse verzet. Aanleiding voor de liquidatie van de net 18 jaar geworden jongen is zijn langdurige informantenrol voor de Sicherheitspolizei.

Hoewel zijn eerste overeenkomst met het Gemeentelijk Lyceum slechts loopt van april tot september 1934 is Jambroes optimistisch over de mogelijkheid van een vast dienstverband. Hij huurt een kamer aan de Zaandamse Schubertstraat 8 en huwt, na een jaarcontract in de wacht te hebben gesleept, in december 1934 de 23-jarige Augusta Maria de Kort. Op 7 februari 1938 bevalt Guusje van een zoon, Erik George. Het jonge echtpaar is inmiddels verhuisd naar het Apolloplantsoen 11, een ruime woning vlakbij het stadscentrum. Het leven lacht de wiskundeleraar toe, zijn strubbelingen op school ten spijt. Die bestrijdt hij met het bespelen van zijn cello. Met regelmaat horen de buren op het stille Apolloplantsoen de werken van Brahms voorbij drijven, zijn favoriete, Duitse componist. Zo nu en dan verzorgt hij met het Zaandamsch Symphonie Orkest recitals. De enige wolk aan de horizon is afkomstig uit het Oosten. Adolf Hitler spreekt oorlogszuchtige taal. Het kabinet-Colijn voelt zich daardoor gedwongen tot het in allerijl opbouwen van een robuustere verdedigingslinie. Bij de Zaandamse Artillerie Inrichtingen, Nederlands grootste wapen- en munitiefabriek, produceren tegen het eind van de jaren dertig vijfduizend werknemers in hoog tempo geweren, kogels, granaten en mijnen voor binnenlands gebruik. Officieel is Duitsland nog een ‘bevriende natie’, maar iedereen beseft dat de vriendschap wel eens van korte duur kan zijn.

Dagblad De Zaanlander opent op 1 september 1939 met de kop: “Duitschland valt Polen aan.” Volgens de krant zijn er tien Poolse plaatsen gebombardeerd en is ook de vrijstaat Dantzig doelwit van Hitlers agressie. De aanval leidt in Nederland tot onrust. In de navolgende dagen verklaren onder meer Groot-Brittannië, Frankrijk, Australië en India de oorlog aan Duitsland. Minister-president De Geer legt een regeringsverklaring af over de Nederlandse neutraliteit in het conflict. Lang niet iedereen vertrouwt op de goede afloop. Er is een stormloop op de banken. Veel mensen halen, met de crisisjaren eerder dat decennium nog in gedachten, hun spaargeld van de rekening. Meer dan duizend jonge Zaandammers moeten onder de wapenen. Ook vader Jambroes en enkele van zijn collega’s worden eind september ‘wegens buitengewone omstandigheden’ gemobiliseerd. Tot aan de capitulatie van Nederland is de leraar reserve eerste luitenant bij de artillerie.

Scan10002
George Jambroes (vooraan) tijdens de mobilisatie

Op 10 mei overschrijden Duitse troepen in alle vroegte de Nederlandse grens. George Jambroes wordt gelegerd bij de Grebbelinie, tussen Woudenberg en Scherpenzeel. Hij maakt daar deel uit van het vijftiende regiment infanterie. De situatie op het slagveld is chaotisch. Er klinken aan Nederlandse kant bevelen en tegenbevelen. Militairen zwerven met weinig bemoedigende verhalen door de eigen linies. Sommigen sneuvelen door het vuur van de eigen troepen. “Aan het eind van een holle weg zien we een groepje soldaten langs een prikkeldraadversperring lopen. Een artillerist achter mij begint te schreeuwen: ‘Daar niet langs, daar liggen landmijnen’. Wij beginnen ook te roepen: ‘Terug, terug!’ Het groepje staat stil en zwenkt onze kant uit”, beschrijft een soldaat. “Drie mannen lopen door en verdwijnen achter het opgaande hout. Even later horen we een knal en zien we de aarde tot boven de bomen spuiten. Weer slachtoffers van een ordeloze terugtocht.” Jambroes neemt grote risico’s bij zijn gevecht tegen de vijand. Om hem heen vallen manschappen neer, maar hij weigert op te geven. De inzet is tevergeefs. Het met moderne wapens uitgeruste Duitse beroepsleger is superieur aan de veelal dienstplichtige, slecht voorbereide Nederlandse verdedigers. Na drie dagen van zware gevechten op en rond de Grebbeberg eindigt de ongelijke strijd. Bijna vierhonderd Nederlandse militairen zijn gesneuveld.

3.

De Duitsers beschouwen de verslagen Nederlandse strijdkrachten als hun krijgsgevangenen. Ongeveer 30.000 militairen worden naar Duitsland vervoerd, de overige 240.000 opgesloten in hun kazernes. De gevangenschap duurt niet lang. Eind juni krijgt het overwonnen leger zijn vrijheid terug, een gebaar van Hitler om het Nederlandse volk gunstig te stemmen. Een verbitterde Jambroes keert terug naar huis en probeert zijn oude leven te herpakken. Als gevolg van de zomervakantie duurt het overigens tot september voor hij weer kan beginnen op het Gemeentelijk Lyceum. Ook daar heeft de bezetting geleid tot veranderingen. De socialistische geschiedenisleraar Sipke Lootsma, die al ver voor de oorlog ageerde tegen de fascistische ontwikkelingen bij de Oosterburen, heeft zich op 14 mei opgehangen in zijn woning. “Onder mijn collega’s heerste een angstige stemming als gevolg van de door de Duitsers toegepaste terreur, ijverig ondersteund door spionage en verraad van de zijde der NSB’ers”, schrijft Jambroes wanneer hij na zijn vlucht uit Nederland in Zwitserland verblijft. “Een gevolg hiervan was dat de schooljeugd die, zonder uitzondering, de Koningin en het Vaderland trouw is gebleven, in dat opzicht niet de steun ontving die zij van hun opvoeders mocht verwachten. Als enige onder de leraren die aan de oorlogshandelingen had deelgenomen, achtte ik het mijn plicht de jeugd in te lichten over het verraad voor, in en na de oorlogsdagen en hen te waarschuwen voor de geraffineerde propagandazwendel waarmee de Duitsers en hun handlangers de geestelijke grondslagen van ons volksleven zouden trachten te vergiftigen.” Als hij enkele maanden later in Engeland wordt verhoord over zijn Nederlandse oorlogservaringen vertelt hij overigens dat er onder de driehonderd Lyceum-leerlingen toch nog enkele lid waren van de Nationaal Socialistische Beweging. “Deze 3 NSB-leerlingen hadden dan ook geen leven. De Nederlandse jeugd is in hart en nieren Nederlands gebleven en fel anti-NSB en anti-Duits. Zij zijn nog feller dan de oudere mensen.”

De gedrevenheid die Jambroes in de Grebbelinie etaleerde, toont hij ook in de klas. Het stoort hem dat het lesmateriaal aan censuur onderhevig is en hij geniet er van als leerlingen ‘in de pauze demonstratief oranje wortels’ opeten. Op 30 november, de verjaardag van Winston Churchill, wordt zijn klaslokaal ‘met Engelse kleuren versierd’. Saillant is dat uitgerekend de leraar Engels, Cornelis van der Spek, de NSB-beginselen aanhangt. Trots draagt hij het speldje dat zijn verbondenheid met de organisatie van Mussert symboliseert. “Bij een Engelse leraar aan dit Lyceum (de enige NSB-leraar van die school) is eens een zeer grote herrie geweest”, laat Jambroes met genoegen optekenen tijdens een verhoor in Londen. “Er werd met knikkers gegooid en de leerlingen gaven geen antwoord. De leraar heeft er een zenuwstoring van gekregen en hij zou zijn beklag indienen.”

Het loopt even mis wanneer Jambroes met leerlingen van de vierde en vijfde klas in de herfst van 1940 op schoolreis gaat naar Castricum. “De jongens hebben toen vanaf het strandduin een mijn -vermoedelijk een gedemonteerde- naar beneden laten vallen. Alle jongens zijn op last van een Duitse officier toen vastgehouden. Zij zijn eerst de volgende dag teruggekeerd. Zij moesten de mijn weer boven op het duin rollen. De Duitse officier maakte erg veel kabaal en wees maar steeds op het gevaarlijke ervan. De rector heeft deze jongens toen gestraft met 1 maand verstoken te zijn van het onderwijs.” Rector Jacob Oosterhuis is het toonbeeld van de schipperende Nederlander die niet kan wennen aan de bezetter, maar er zich op belangrijke momenten wel aan onderwerpt. Enerzijds staat hij de stille protesten van zijn leerlingen toe, mits dat niet te openlijk gebeurt. Anderzijds wil hij de orde handhaven, ook al is dat een nieuwe orde. In oktober ontdekt hij dat op het aanplakbord bij zijn school een met inkt beschreven pamflet is bevestigd. “Rost van Tonningen had een hekel aan de bonzen, maar thans zuigt hij de arbeiders uit”, luidt de uitdagende tekst. Oosterhuis belt de politie met het verzoek de kritiek op de NSB-voorman te verwijderen, wat prompt gebeurt. Dergelijk onderdanig gedrag is Jambroes een doorn in het oog. Hij ageert openlijk tegen de dicatuur.

In zijn boek Englandspiel vertelt Jelte Rep over Jambroes’ ontembare drang tot provoceren. Hij beschrijft hoe een geüniformeerde colonne van de NSB-Weerbaarheidsafdeling door de straten van Amsterdam marcheert. Een tram stopt noodgedwongen voor de colonne. Jambroes staat op het achterbalkon. “Op de maat van het gestamp van de laarzen riep hij: ‘Naar-het-schavot! Naar-het-schavot!’ Een Duitse militair naast hem keek spottend toe. Toen de tram zich weer knarsend in beweging zette, wendde de nijdige Nederlander zich tot de Duitser en informeerde wat zij met hun verraders zouden doen als de oorlog voorbij was. De militair haalde de schouders op, veinzend dat hij het niet verstaan had.”

Het opvoeden van zijn leerlingen tot ‘goede vaderlanders’ en het provoceren van de bezetter geven Jambroes onvoldoende bevrediging. Na enig zoekwerk komt hij in oktober via zijn vriend Theo Eskens op het spoor van het vier maanden eerder opgerichte Legioen van Oud-Frontstrijders (LOF). De inspecteur van de Amsterdamse Domeinen Titus Willem de Tourton Bruyns is de initiatiefnemer van deze verzetsorganisatie, een van de eerste in Nederland. Hij heeft daartoe twee hem goed bekende ambtenaren benaderd, Johan Ate van Heerde en Berend ten Bosch. De drie Amsterdammers besluiten een ondergronds leger op te bouwen, dat in actie moet komen zodra de geallieerde invasie in West-Europa van start gaat. Het LOF werft leden onder oud-militairen, verzamelt wapens en wint inlichtingen in over militaire objecten. In oktober 1940 bevat de kaartenbak met sympathisanten zo’n vijf- à zesduizend namen, onder wie Jambroes. “Mijn opdracht luidde in het zuid-oostelijke deel van Noord-Holland ten noorden van het IJ de organisatie uit te breiden”, noteert de Zaandammer als hij maanden later in Zwitserland is aangekomen. Hij schetst een rooskleurig beeld van de nationale bereidheid om in opstand te komen tegen de bezetter (“Ik bemerkte al spoedig dat er vele verenigingen met hetzelfde doel bestonden.”) en noemt tijdens zijn verblijf in Groot-Brittannië een reeks lokale en landelijk georganiseerde verzetshaarden, waaronder de Ordedienst, de Watergeuzen, de Vrijwillige Burgerwacht en het personeel van de Zaandamse Artillerie Inrichtingen Hembrug. “Deze versplintering werd door sommigen als een voordeel beschouwd, daar de Gestapo dan nooit de leiding van het geheel zou kunnen grijpen, maar ik voor mijzelf heb wel eens gevreesd dat op het beslissende ogenblik de Hollanders er evenmin wijs uit zouden kunnen worden als de Duitsers.” De wiskundeleraar neemt zich daarom voor zijn taakomschrijving aan te passen. Hij probeert de ondergrondse beweging in zijn regio te coördineren. “Ik had een geheel plan opgesteld voor indeling der organisatie, voor welk plan ook bij de OD veel belangstelling bestond.” Zijn strategie bestaat uit een militaire opbouw van het verzet in onder meer districten, gewesten en blokken. Het lukt hem om in Zaandam en omgeving vier ‘blokcommandanten’ en een handvol anderen voor zijn ideeën te interesseren. Verder dan een eerste aanzet komt hij echter niet, ‘ten gevolge van de, overigens volkomen gerechtvaardigde, voorzichtigheid waarmee ieder te werk ging’. Meer succes heeft hij met het inzamelen van geld voor streekgenoten die weigeren om in Duitsland te gaan werken.

Het verzet is eind 1940 bij lange na nog niet zo veelomvattend als Jambroes denkt of hoopt. Een tweede reden dat het moeite kost om medestanders te vinden is de roekeloosheid van de zelfbenoemde coördinator. De avondklok negerend loopt hij graag ’s avonds door de straten van Zaandam. Op zijn vrije woensdagmiddagen bezoekt hij LOF-bijeenkomsten in Amsterdam. Ze vinden plaats bij De Tourton Bruyns’ werkgever Inspectie der Domeinen, gelegen aan de Droogbak 1a. Een andere Zaandamse bezoeker van de Droogbak is Douwe Soepboer. Deze chef van de bewakingsdienst op het Hembrugterrein kan relatief makkelijk aan wapens en munitie komen. “Op verzoek van de opzichter Lamens van de Artillerie Inrichtingen nam ik contact op met de heer Jambroes, die ik op zijn verzoek 2 pistolen leverde”, schrijft Soepboer na de oorlog. Jambroes is trots op zijn verworven bezit. Met een pistool op zak reist hij naar de Droogbak. Niet zozeer uit veiligheidsoverwegingen, maar om het geldende wapenverbod te trotseren. Zijn wapens, stafkaarten en andere illegale documenten verstopt Jambroes bij Henny Krabbé, de ex-vrouw van Theo Eskens. Haar Burcht-apotheek bevindt zich op vijftig meter van zijn eigen woning. In het magazijn ligt veel houtwol voor de manden waarin medicijnen worden vervoerd, ideaal materiaal om spullen in te verbergen die het daglicht niet kunnen verdragen. Het is een van de weinige concessies die de docent doet aan het nieuwe regime. Zijn openhartigheid en gebrek aan voorzorgsmaatregelen maken dat half Zaandam weet heeft van Jambroes’ strijdlust. “Petrolie erover en de brand erin”, is zijn motto als de nationaal-socialisten en hun vazallen ter sprake komen. “Hij mocht dan heldhaftiger en gepassioneerder zijn dan de gemiddelde dorpeling, zijn haast kinderlijke loslippigheid had er al toe geleid dat lokale verzetsmensen liever uit zijn buurt bleven”, concludeert publicist Auke Kok. “Tegenover de lovenswaardige feiten dat hij als reserveluitenant bij de artillerie dapper had meegevochten tegen de Duitsers, en dat hij na de capitulatie een van de eersten was geweest die een verzetsgroep hadden opgericht, stond dan ook de verontrusting bij mensen die helemaal tot in Amsterdam van zijn dadendrang hadden gehoord.”

G.L. Jambroes tijdens schooluitje naar Het Gooi, 1937
Jambroes, mede-docenten en leerlingen tijdens een uitje naar ’t Gooi, 1937

“In heel enkele gevallen werd de invulling van de Ariërverklaring geweigerd”, schrijft Loe de Jong in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog. Waarna hij George Jambroes noemt als een van die weigeraars. “Midden in de volle leraarskamer stond hij. ‘Wie doet mij na?’ riep hij uit en verscheurde het formulier. Dezelfde avond verliet hij Zaandam”, citeert De Jong anno 1972 uit een brief van Willem Elte, een oud-collega van Jambroes. Ook in het drie jaar later verschenen boek Zet en tegenzet, over de Zaanse illegaliteit, heet het dat de wiskundeleraar eind 1940 de voor ambtenaren en docenten verplichte niet-joodverklaring aan stukken scheurt. Sindsdien wordt in bijna elke publicatie waarin de naam George Louis Jambroes voorkomt vermeld dat deze verzetsman zich zodoende in het eerste oorlogsjaar, als een van de zeer weinigen, keert tegen het Duitse -in eerste instantie vooral papieren- antisemitisme.

Het is een mythe. In het gemeentearchief van Zaanstad ligt een kopie van de ook door Jambroes getekende niet-joodverklaring. Bovendien wordt uit andere archiefstukken duidelijk dat Jambroes pas na de Februaristaking van 1941 de stad verlaat en onderduikt. Er lopen in de historische beschrijvingen twee gebeurtenissen door elkaar. Tijdens de Februaristaking is Jambroes namelijk wel de enige leraar van het Gemeentelijk Lyceum die zich tegen de Duitse jodenhaat verzet en het werk neerlegt. Maar nog voordat hij zijn collega’s kan overtuigen hetzelfde te doen, grijpt rector Oosterhuis in. Het schoolhoofd luidt de bel en dirigeert de docenten naar hun lokalen. Een groep hbs-leerlingen die buiten de school staat met de bedoeling de lessen te boycotten wordt eveneens door de inmiddels rood aanlopende onderwijsbaas naar binnen gestuurd. Jambroes: “De rector heeft de 2 hoogste klassen bij elkaar geroepen en er op gewezen dat het, in verband met het aanstaande eindexamen, het verstandigst zou zijn om niet te staken. Men heeft deze raad opgevolgd. Daar het woensdagmiddag was waren zij toch niet op school.” Jambroes blijft eenzaam achter in de lerarenkamer. In zijn verslag voor de Nederlandse gezant in Zwitserland beschrijft hij de desillusie zakelijk en legt hij de nadruk op het ‘taaie en onbreekbare verzet van het Nederlandse volk tegen de overweldigers’. “De staking was een moreel succes. Na acht maanden van onzekerheid bleek het Hollandse volk een massaal en onverzettelijk blok te kunnen vormen.” Over zijn eigen rol gedurende de Februaristaking bericht hij: “In Zaandam trachtte ik, na een bezoek aan Amsterdam te hebben gebracht, de staking tot de scholen en het administratieve gemeentepersoneel uit te breiden. Dit mislukte. Daar ik mij echter persoonlijk gebonden had een voorbeeld te geven, ben ik op 26 februari niet naar school gegaan.”

Tussen het verspreiden van de Ariërverklaringen en het uitbreken van de Februaristaking liggen ruim vier maanden. De Duitsers gaan in die tijd voortvarend te werk. Na de ambtenaren dienen nu ook de artsen te melden of ze ‘arisch’ zijn. Bioscopen zijn vanaf 9 januari 1941 verboden terrein. Een dag later moeten alle Nederlanders met één of meer joodse grootouders zich als zodanig laten registreren. De Joodsche Raad wordt ingesteld, als doorgeefluik van het geïnstitutionaliseerde antisemitisme. En in Amsterdam vinden, na vechtpartijen tussen nazi’s en joden, de eerste razzia’s plaats. Kort nadat alle lyceummedewerkers de Ariërverklaringen hebben ingevuld, krijgen drie joodse leraren er hun ontslag. Willem Elte, Marcus Polak en Samuel Koperberg ontvangen op 21 november 1940 bericht dat ze in opdracht van de bezetter het veld moeten ruimen. Een kleine twee weken na die aanzegging stuurt Oosterhuis een verzoek naar het gemeentebestuur. Hij stelt voor om ‘ter tijdelijke vervanging’ van de drie leraren hun lessen te laten overnemen door collega’s. Onder de beoogde plaatsvervangers is George Jambroes, die er ‘1 uur in de Cosmografie’ bijkrijgt.

Op donderdag 27 februari 1941 reist Hanns Albin Rauter naar Zaandam. De Generalkommissar für das Sicherheitswesen is geagiteerd. Overal loopt de staking op z’n eind, ‘behalve in het marxistische Zaandam’. Op het gemeentehuis verordonneert hij dat de werkonderbreking diezelfde dag om 13.00 uur voorbij dient te zijn. Zo niet, dan wacht de stakers het Kriegsgericht. Het hoofd van de gemeentelijke afdeling Algemene zaken, Kees Sikma, meldt dat de staking inmiddels een aflopende zaak is. De SS-leider reageert kwaad dat er zelfs bij een gemeentelijke instelling als het lyceum wordt gestaakt. Een naam weet hij ook: “Ene Jambroes die bekendstond als terrorist.”

Na zijn werk gaat Sikma op de Schubertstraat langs bij Henny Krabbé. Ze kennen elkaar goed. Sikma woont op het vlakbij gelegen Prins Hendrikplantsoen en is SDAP-lid, de partij waarvoor Krabbé’s voormalige echtgenoot Theo Eskens in de gemeenteraad heeft gezeten. Het is de ambtenaar bekend dat de apothekeres bevriend is met het echtpaar Jambroes. Sikma vertelt haar over de uitbarsting van Rauter en het gevaar dat haar overbuurman loopt. Krabbé alarmeert hem direct. Jambroes schrijft daarover: “De nieuwe ‘burgemeester’ van Zaandam, de NSB’er Van Ravenswaay, liet zich tegenover de politie-autoriteiten ontvallen dat hij van mijn activiteit op de hoogte was en beschuldigde mij van geheime organisatie, anti-Duitse propaganda, staking en aanzetten tot staking, blijkens het voorgaande niet geheel zonder reden. Ik werd onmiddellijk gewaarschuwd.” Henny Krabbé bespreekt met haar buurtgenoot de mogelijkheden om onder te duiken. Verzetsman Chris Coté is bereid om te helpen. Hij staat evenals George voor de klas en woont bij hem om de hoek. Nog diezelfde avond zoekt hij zijn collega thuis op. Hij treft hem aan temidden van een voorraad militaire stafkaarten. De angstig overkomende Jambroes is van plan ze te verbranden. Hij luistert niet naar Coté, die de kaarten hoopt te behouden voor de illegaliteit. Na wat heen en weer gepraat spreken ze af dat Jambroes ’s avonds bepakt en bezakt klaarstaat op de Zuiddijk, om van daar met een andere medewerker uit de illegaliteit naar een veilig onderduikadres te fietsen. Maar op het afgesproken tijdstip heeft Jambroes zijn eigen plan getrokken. Hij komt niet opdagen.

4.

In de middag van vrijdag 14 maart geeft Jambroes les, zoals gebruikelijk. Hij is gespannen en deelt strafwerk uit, inmiddels bijna een routinehandeling voor hem. “Volgende week om deze tijd inleveren”, voegt hij het 12-jarige slachtoffer van zijn bestraffing toe. Die kijkt op zijn horloge en reageert ad rem: “Zes minuten over half drie.” Jambroes’ donkere ogen spugen vuur. Hij verwijdert de jongen onmiddellijk en hardhandig uit de klas. Het zal een van zijn laatste schoolhandelingen worden. Zes dagen later stuurt rector Oosterhuis een brief naar het Zaandamse college van B&W waarin hij melding maakt van de afwezigheid van zijn wis- en natuurkundeleraar. “Verleden maandag 1941 is de heer G.L. Jambroes niet op school verschenen. Bij navraag bleek mij dat zijn familie omtrent de reden van zijn afwezigheid niets bekend was. In overleg met de heer Inspecteur van het Onderwijs te Zaandam heb ik de lessen deze week voorlopig geregeld zoals dat in geval van ziekte gebruikelijk is. Daar tot heden omtrent het verdwijnen van de heer Jambroes niets naders bekend is geworden en er dus rekening mee moet worden gehouden dat hem een ongeluk is overkomen, stel ik u voor de lesuren in de wiskunde, die door hem worden gegeven voorlopig op te dragen aan de heren W. Simons en K. Oosthuizen, die reeds als zodanig tijdelijk voor enkele uren aan het Lyceum werkzaam zijn. De heren Oosthuizen en Simons zouden dan ieder 16 uren van de heer Jambroes moeten overnemen.” Ook de Inspecteur der Lycea in Den Haag krijgt bericht: “De conciërge, die door mij direct naar zijn huis is gestuurd, deelde mij mede dat de familie voor een raadsel stond.”

Ongeluk of geen ongeluk, Van Ravenswaay zendt op 15 april een brief naar Oosterhuis met de opdracht om eenmalig 25% van Jambroes’ maandsalaris in te houden, als sanctie voor diens deelname aan de Februaristaking. Tot een volledige korting komt het vooralsnog niet. Dat gebeurt op 28 april alsnog: “De regeringscommissaris voornoemd, burgemeester van Zaandam (…), in verband met het vermoedelijk overlijden van de heer G.L. Jambroes zal zijn salaris als leraar aan het Gemeentelijk Lyceum nog worden uitbetaald tot 17 juni 1941.” De op de vlucht geslagen Jambroes wordt door zijn vrouw op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen: “De ‘burgemeester’ van Zaandam heeft een verklaring getekend waarin hij mij vermoedelijk overleden verklaarde. Men heeft mij niet gezocht, voor zover ik weet, geen huiszoeking gedaan en mijn vrouw niet ondervraagd.” Met de relatieve welwillendheid van Cornelis van Ravenswaay is het overigens snel gedaan. In tegenstelling tot zijn ontslagen voorganger In ’t Veld heeft hij geen enkel begrip voor mensen die weinig ophebben met de zegeningen van de Duitse heilstaat. ‘Weduwe’ Jambroes krijgt wat hem betreft geen cent meer.

Op 7 augustus stuurt Hein Gregorius, de echtgenoot van Guusje Jambroes’ zuster, een brief naar de Zaandamse burgemeester: “Mijnheer, zoals u weet is mijn zwager G.L. Jambroes zeer tot groot verdriet van zijn vrouw en kind, alsmede tot groot leedwezen van zijn ouders en familie sedert 19 maart 1941 plotseling verdwenen. Hij heeft zijn huis ’s avonds na het eten verlaten, zeggende tot zijn schoonmoeder, waarvoor ook hij zorgde, dat hij nog even uitging, zijn vrouw was niet thuis en lag reeds ca. 2 maanden in een ziekenhuis te Amsterdam, waar zij voor een eczeem opgenomen was. De ziekte is helaas nog niet genezen en zij is nog steeds onder behandeling van Dr. Postma, de Lairessestraat 8, Amsterdam. Onrust en zenuwachtigheid werken de genezing tegen en maken dat een volledig herstel bijna niet mogelijk is.” Gregorius probeert in de brief duidelijk te maken dat de Pensioenraad bij gebrek aan een acte van overlijden pas na vijf jaar een pensioen kan uitkeren, zonder terugwerkende kracht. Hij vraagt daarom voor de tussenliggende tijd om een wachtgeldregeling. Van Ravenswaay krabbelt met potlood in de marge van de brief: “Hr. Blom, wie is de heer Gregorius. Kan hij niet voor zijn dochter zorgen?” Gemeentesecretaris Gerrit Blom reageert op 11 augustus: “De heer Jambroes is enige maanden geleden verdwenen. Er bestaan twee mogelijkheden. Óf de heer Jambroes is verongelukt, óf hij is voortvluchtig. (…) Geenszins staat vast dat de heer Jambroes voortvluchtig is.” Hij adviseert Van Ravenswaay om de secretaris-generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming om advies te vragen. Op dit advies noteert Van Ravenswaay: “Hr. Blom, het geldt hier een persoon die als zeer overheidsvijandig bekendstaat, zodat voortvluchtigheid mag worden verondersteld.” Hij besluit Provinciecommissaris Backer te consulteren. Van Ravenswaay: “Zoals u kan blijken uit de u gezonden opgave heeft deze [Jambroes] aan de staking op 25/26 februari jl. deelgenomen. De heer Jambroes is op 19 maart 1941 plotseling verdwenen. Hoewel aan een ongeluk kan worden gedacht, meen ik te moeten aannemen dat hij voortvluchtig is. Ik grond dit hierop dat hij als zeer overheidsvijandig bekendstaat.” Hij raadt de Provinciecommissaris aan om Jambroes’ echtgenote geen financiële hulp te geven. Twee weken later antwoordt de commissaris dat er ‘geen verdere uitbetaling van de voor de heer G.L. Jambroes bestemde wedde mag worden verwacht’. In geval van nood dient zijn echtgenote zich maar tot de Sociale Dienst te wenden. Van Ravenswaay geeft die boodschap op 24 september schriftelijk door aan Gregorius.

De hele maand oktober 1941 doen zowel Hein Gregorius als Guusje Jambroes-de Kort pogingen bij Van Ravenswaay om (een deel van) het ingehouden loon te krijgen. Gregorius gaat persoonlijk langs bij zowel de burgemeester als de directeur van de afdeling Sociale Zaken. Hij maakt ook bezwaar tegen de eerdere strafkorting van 25% op Jambroes’ salaris. “De juridische adviseur van de leraarsvereniging is van mening dat die korting alleen toegepast had mogen worden, indien Jambroes zelf nog in functie was geweest, maar die korting mocht niet afgetrokken worden van de vergoeding van 3 maanden die de gemeente tegemoetkomenderwijze aan mevrouw Jambroes gaf.” De burgemeester is echter onverbiddelijk. “Men dient ervan uit te gaan dat de korting op het salaris is bedoeld als straf. Wordt nu dit ingehouden bedrag alsnog uitbetaald, dan zou hierdoor de straf ongedaan worden gemaakt en dat is niet mogelijk.” Guusje Jambroes doet twee weken later een ultieme schriftelijke poging bij Van Ravenswaay, zich daarbij beroepend op het Ambtenarenreglement van Zaandam. Ook dat is tevergeefs. De burgemeester oordeelt dat het reglement hier niet van toepassing is.

Terwijl aan het thuisfront gezocht wordt naar aanvullende inkomsten zwerft George Jambroes langs Noord-Hollandse kennissen. Hij is op 16 maart fietsend naar een verzetsrelatie in Tienhoven gegaan, de OD’er Schroers. Het is het begin van een lange zwerftocht. “Ik heb mij in Breukelen, Overveen, Bussum en Hilversum verborgen gehouden”, noteert hij. Van echt onderduiken is overigens geen sprake, een opsporingsbericht van de politie ten spijt. Geheel naar de aard van zijn karakter wandelt hij op straat en bezoekt hij openbare locaties. Het risico van arrestatie neemt hij op de koop toe. In haar apotheek verneemt Henny Krabbé van klanten dat de wiskundeleraar is gesignaleerd in het Hilversumse zwembad. Jambroes hecht aan zijn vrijheid. Hij voelt zich gekooid en zint op een vertrek naar Engeland. Via zijn ondergrondse contacten denkt hij zelfs vliegend het Kanaal te kunnen oversteken: “Op 5 juli 1941 zou ik met een vliegtuig naar E. vertrekken, met medewerking van de G.S. III, maar dat is niet doorgegaan, om mij onbekende redenen.” Volgens het verslag van zijn latere verhoor door de Engelse inlichtingendienst MI-5 wordt hij over de vliegreis ingelicht door ‘de koerier Gerrit Nout’. Waarschijnlijk doelt Jambroes op Albert Nout uit Scheveningen, een medewerker van de Haagse OD-groep.

Na deze mislukte poging bespreekt Jambroes met zijn vriend Louis Tas de mogelijkheden om op een andere manier het land te verlaten. Ze kennen elkaar al jaren en hebben onder meer samen gekorfbald bij DTV en het Noord-Hollands twaalftal. Tas, directeur van het gelijknamige technisch bureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, houdt zich eveneens via de Ordedienst bezig met ondergrondse activiteiten. Ook hij wil de grens over: “Daar ik (…) onder de vele uitgevaardigde jodenwetten viel, waren mijn zakelijke en verdere persoonlijke mogelijkheden tot activiteit tot het uiterste minimum beperkt. Terwijl de terreur en de vervolgingen met de dag groeiden, werd mij bij de DKM bekend dat de SS een onderzoek naar mij instelde, o.a. in verband met mijn regelmatig bezoek aan België. Het intussen opgevatte plan kreeg hierdoor de stimulans en mijn vriend Jambroes en ik besloten onze krachten in dienst van het land te stellen.”

Hoewel de kans op succes het grootst is door via België, Frankrijk en Zwitserland naar Spanje en Portugal te reizen en daar over te steken, is het slagingspercentage laag. Wie na 1940 naar het buitenland wil heeft niet alleen een paspoort, maar ook een persoonsbewijs, een verlofpas en visa nodig. Met name de laatste twee documenten zijn moeilijk verkrijgbaar, wat illegale grensoverschrijdingen onvermijdelijk maakt. Wie daarbij wordt gearresteerd krijgt een hoge boete of gevangenisstraf. Als ontdekt wordt dat de clandestiene tocht tot doel heeft om Groot-Brittannië te bereiken volgt meestal een veroordeling tot levenslange gevangenisstraf of zelfs de doodstraf. Veel Engelandvaarders stranden dan ook onderweg, al is het maar door een gebrek aan buitenlandse valuta.

Ondanks de risico’s zetten Jambroes en Tas door. Ze spreken af om op 14 oktober Nederland te verlaten. George Jambroes heeft nog één keer een ontmoeting met zijn vrouw, in Tas’ woonplaats Driebergen. Hij probeert haar gerust te stellen en zegt dat de illegaliteit voor haar zal zorgen. Ook zijn jongste zuster Elizabeth Madsen-Jambroes ziet hij voor de laatste maal. Met Jambroes’ zoon Erik fietst ze naar het op de Larense heide gelegen theehuis ’t Bluk. Daar probeert Elizabeth haar broer over te halen om in Nederland te blijven. Als blijkt dat hij niet te vermurwen is schakelt ze Daan Goulooze in, een communistische verzetsstrijder die enkele dagen per week bij haar logeert. Goulooze speelt een belangrijke rol in de ook door George Jambroes gewaardeerde Communistische Partij Nederland. Hij ageert al vanaf het moment dat de Duitsers Nederland onder de voet lopen tegen de bezetter en onderhoudt daartoe radiocontact met de Komintern in Moskou. Het gesprek dat de CPN-topman aangaat met de Zaanse opstandeling haalt niets uit. Hoe Goulooze ook betoogt dat Jambroes van nut kan zijn binnen het Nederlandse verzet en fulmineert tegen het imperialistische Groot-Brittannië, zijn toehoorder houdt voet bij stuk.

Het station van Utrecht fungeert als vertrekpunt voor de twee Engelandgangers. Om geen argwaan te wekken hebben ze besloten zonder bagage te reizen. Een reservekapitein die vaker vluchtelingen de grens over helpt, door Louis Tas ‘J.’ genoemd, begeleidt hen tot het Belgische Essen, even voorbij de grens met Roosendaal. Via een smokkelaarspaadje passeren ze de douane, waarna ze hun weg lopend vervolgen naar het vijftien kilometer zuidelijker gelegen Kalmthout. Daar stappen ze op de trein naar Antwerpen. Om 20.00 uur arriveren ze in de Belgische havenstad. Ze krijgen er een slaapplaats bij vrienden van Tas. De volgende dag nemen ze in alle vroegte de trein naar de Belgisch-Franse grens. Ook daar ontwijken ze de douane door lopend de grens over te steken. Aan de andere kant, in Givet, hebben ze hun eerste ontmoeting met de Franse illegaliteit, een verdienste van Louis Tas. “De Nederlandse organisatie waarmede ik in contact stond had juist onlangs verbinding kunnen krijgen met de Franse die voor repatriëring van gevluchte krijgsgevangenen zorgt en deze zeer nauwkeurige en doeltreffende inlichtingen zijn ons van grote waarde gebleken”, schrijft hij. “Het adres dat wij hadden was café Rexy, eigenaar Alfonse. Daar troffen wij twee ontsnapte Franse krijgsgevangenen en vier Hollanders aan, die wij tevoren in Heer-Agimont uit de trein hadden zien stappen. Alfonse informeerde naar het adres waar wij heen wilden (Nancy, Rue des Jardiniers 90) en verleende ons alle hulp.” Ze worden met ‘echt Frans-elegante zwier langs troepen Duitse controleposten naar de trein gedirigeerd en kwamen ’s avonds in Charleville aan’. Het tweetal kan er overnachten in de open lucht of in de wachtkamer van het station. Ze kiezen voor het laatste. Tas: “Het was een lange, lugubere nacht in de stikdonkere, gelukkig volle wachtkamer, met een kans op controle, die dankzij de dronkenschap van de beambte niet plaatsvond.”

De 16de oktober gaan ze met de trein door naar Nancy. Ze melden zich er volgens afspraak in café Lanquetin, worden er doorgestuurd naar het warenhuis Prix Unique en ontvangen daar nieuwe documenten. “In Nancy werden ons in 6 uur tijds door een vrouwelijk lid der Fr. organisatie, een moderne Jeanne d’Arc, valse identiteitsbewijzen verschaft en besloten werd de volgende dag naar Besançon te reizen”, aldus Tas. Hij zelf krijgt het alias ‘L. Tersteeg’, Jambroes reist als ‘G.L. Jaspers’ naar Besançon. Daar wacht hen een zware voettocht. Ze moeten namelijk de demarcatielijn over die de geannexeerde Franse republiek scheidt van Vichy-Frankrijk, met haar door maarschalk Pétain bestuurde collaborateurbewind. Met ruim dertig anderen, onder wie twee vrouwen en twee kinderen, vertrekken ze ’s avonds onder leiding van hun gids Louis voor een lange reis door heuvelachtig terrein. In volkomen stilzwijgen lopen ze tientallen kilometers naar het zuiden, onderweg velden, greppels en prikkeldraadversperringen passerend. De laatste 25 kilometer begeleidt een andere jonge Fransman de twee Nederlanders naar het Jura-dorp Poligny. Vanaf daar gaat het opnieuw per trein via Lyon naar Annemasse. Ze arriveren er in de ochtend van 20 oktober. Het is dan nog maar een steenworp afstand naar het Zwitserse Genève, maar zowel de stations- als de grenscontroles zijn streng. Ze peilen hun kansen bij een hoteleigenaar. “Op onze vraag of Annemasse veilig was kregen wij ten antwoord dat daar geen bewaking was en dat het passeren van de Frans-Zwiterse gendarmes zeer gemakkelijk was. Het bleek dat hij daarover niet voldoende ingelicht was”, rapporteert Tas. Het gaat dan ook fout. Tas: “Bij de controle a.d. uitgang deden ook gendarmes dienst en terwijl ik ongehinderd passeerde werd J. bevolen te wachten. Ik stelde mij op een caféterras op, vrezende een arrestatie van J. Deze laatste wist door rustig optreden en aanvankelijke gehoorzaamheid de waakzaamheid van de gendarme in slaap te wiegen en koos het juiste psychologische ogenblik om zich te verwijderen en via een hoge, puntige omheining op een ander punt van het station in de stad te verdwijnen.” Jambroes ontsnapt daarmee aan zijn belagers, maar is wel zijn reisgenoot kwijt. Zonder resultaat zoeken ze elkaar. Na enige tijd besluit Jambroes dan maar solo op weg te gaan naar Genève. Zijn signalement is bekend bij de gendarmerie, dus langer wachten vergroot alleen maar het risico op een hernieuwde aanhouding. Vertrouwend op zijn kompas bereikt hij na zo’n zeven uur lopen door de velden vroeg in de avond Genève.

Zijn vriend heeft meer tijd nodig. Na een vergeefse zoektocht in en rond Annemasse vertrekt de Amsterdammer de volgende ochtend ook lopend richting Genève. “Ik was op het punt de grens te overschrijden, die uit een dubbele prikkeldraadversperring bestond, toen twee zich als Zwitsers aandienende houthakkers mij vriendelijk aanboden een gemakkelijker punt te wijzen. Zij ontpopten zich echter direct daarop als Franse douaniers en namen mij, na mij van 3400 frs. te hebben ontlast, mede naar de douanepost.” Een moment van onoplettendheid is voor Tas echter voldoende om weg te sprinten bij zijn bewakers en de grens over te rennen, zij het met achterlating van zijn jas en andere bezittingen, waaronder zijn paspoort. In de middag van 21 oktober arriveert hij bij de Nederlandse consul in Genève. Jambroes blijkt zich daar eveneens te hebben gemeld.

Het kost de twee kameraden dus een week om het neutrale Zwitserland te bereiken, maar dat is niet hun einddoel. Ze willen naar Engeland en van daaruit vechten tegen de nazi’s. Daartoe moeten ze echter eerst Spanje of Portugal zien te bereiken, waar misschien de mogelijkheid bestaat om per boot of vliegtuig over te steken. Het duurt enkele weken voordat Louis Tas van de Nederlandse consul nieuwe reispapieren krijgt en ze voor de tweede keer de Zwitsers-Franse grens kunnen passeren. Reizend per trein arriveren ze na een tijdje in Perpignan, vlakbij de Spaanse grens. Ze hopen er visa te krijgen. Die opzet mislukt echter. Wel ontmoeten ze er hun oude gids Louis, die hen vertelt dat de gebruikte smokkellijn is opgerold. Een groot aantal helpers wordt terechtgesteld. Tas: “Wij konden naar Holland in code schrijven dat de door ons gevolgde weg onveilig was.”

Omdat het verhaal gaat dat er in Zwitserland wel toegangsbewijzen voor Spanje worden verstrekt keren ze om en gaan terug. Maar in Annemasse loopt het voor de tweede keer fout. Jambroes en Tas worden dit keer allebei aangehouden. Bij gebrek aan een Frans doorreisvisum is de gevangenis van Annecy hun deel, een maand lang. Wanneer ze na bemiddeling van de Nederlandse autoriteiten eindelijk vrijkomen krijgen ze een laissez-passer en kunnen ze met die vrijgeleide terug naar Perpignan. Dat hun missie daar niet strandt is te danken aan vice-consul Joseph Willem Kolkman, die de gestrande vluchtelingen onder zijn hoede neemt. Ze zijn de enigen niet. Tientallen Nederlanders kloppen bij Kolkman aan of worden door hem uit Franse cellen gehaald. Zijn gasten zijn ongeduldig en willen zo snel mogelijk door naar Spanje en Portugal, maar om hen de streng bewaakte grens over te krijgen dient weldoener Kolkman heel wat bureaucratische hobbels te nemen. Alleen met een Frans uitreis- en een Spaans inreisvisum kunnen buitenlanders de grens passeren. Een andere Spaanse eis is dat de reizigers het land zo snel mogelijk weer verlaten. Daartegen bestaan overigens weinig bezwaren. Niet zozeer omdat het verblijf in het als gevolg van de burgeroorlog armoedige, uitgeputte Spanje geen genot is, maar vooral omdat het verlangen de Atlantische Oceaan over te steken groot is. In veel gevallen slaagt Kolkman er in om medische attesten te organiseren die moeten aantonen dat de bezitter te ziek is om tegen de Duitsers te vechten, een voorwaarde die het fascistisch regime in Spanje stelt aan toelating van mannen van 18 tot 50 jaar oud. Kolkmans inventiviteit bespaart Jambroes en Tas een dagenlange, riskante en slopende voettocht over de Pyreneeën, al moeten ze wel geruime tijd in primitieve omstandigheden wachten tot de benodigde documenten voorhanden zijn.

Het laatste stuk van hun reis verloopt zonder al te veel problemen. Aan de Portugese toelatingseis -het bezit van een geldig inreisvisum voor een ander land en het bewijs dat voor de overtocht is betaald- kan worden voldaan. De twee Engelandvaarders bereiken Lissabon en mogen ook nog eens per vliegtuig naar Engeland, daar waar veel anderen eerst naar Curaçao of Nederlands-Indië worden vervoerd. “Voor genoemde heren wordt prioriteit op het vliegtuig Lissabon-Engeland aangevraagd”, laat het ministerie van Buitenlandse zaken weten aan de collega’s van het Oorlogsdepartement.

Een dag voor het zover is stuurt Jambroes een laatste levensteken naar zijn 4 jaar oude zoontje in Zaandam, in de vorm van een ansichtkaart. “Lieve Erik, hier zie je een poes en een varken, die met een tol spelen. Hier zijn ook veel lieve kindertjes met zwart haar en bruine pikogen, die zoet naar school gaan. Er is ook een groot water met zeilschepen en stoomboten. Morgen ga ik hoog, nog veel hoger dan jij vroeger. Vele kusjes.” Om geen argwaan te wekken ondertekent hij met ‘Sander’ en stuurt hij de kaart naar een Zaandamse kennis. Op 18 maart 1942 landen Louis Tas en George Jambroes in Bristol, moe en sterk vermagerd. Ze zijn ruim vier maanden onderweg geweest. Hoe bijzonder hun prestatie is moge blijken uit het aantal andere Nederlandse Engelandvaarders dat het eerste oorlogsjaar de overkant weet te halen: slechts 24 van de vele honderden die een poging wagen.

Brief van George Jambroes aan zoon

5.

Het opgetogen tweetal wordt in Groot-Brittannië meerdere keren aan de tand gevoeld, om te beginnen in een oud Londens onderwijscomplex dat bekendstaat als de Patriotic School. Een dag na hun aankomst in Engeland zijn ze daar ondergebracht. De eerste die hen verhoort is Oreste Pinto, een geslepen ondervrager van de Britse inlichtingendienst MI-5. Pinto schroomt niet om bij zijn pogingen spionnen te ontmaskeren een pistool te trekken en er mee te dreigen. Door zijn ruwe verhoormethoden lukt hem in de loop der jaren om diverse Abwehr-agenten op te sporen die zich als vluchtelingen voordoen. Tas en Jambroes moeten tot in detail hun reisverhaal vertellen, nadat ze dat al eerder in Zwitserland, Spanje en Portugal hebben gedaan. De kleinste afwijking van eerder genoemde routes, plaatsen en contactpersonen betekenen een intensivering en verlenging van het verhoor. Ze worden tevens uitgehoord over de militaire situatie in Nederland, voor zover die van pas kan komen bij een Engelse invasie. De technisch directeur en de wiskundeleraar doorstaan de test en weten vrij snel Pinto’s vertrouwen te winnen. De Brit heeft van Jambroes ‘een zeer goede indruk; hij was prima.’ Pinto ‘gaf als motivering (…) dat wij zeer intelligent waren en blijkbaar goede vaderlanders waren. Het kostte hem natuurlijk niet zo heel veel moeite om ons van dergelijke vleiende dingen te overtuigen’, aldus Tas. In zijn eindrapport oordeelt Pinto dat beide ondervraagden geschikt zijn voor ondergronds werk. Ze worden vrijgelaten uit de Patriotic School, maar dienen beschikbaar te blijven voor nieuwe verhoren.

Een andere ondervrager is Folkert van Koutrik. Deze MI-5-medewerker is een wat raadselachtig figuur. In mei 1940 heeft hij een succesvolle oversteek naar Groot-Brittannië gemaakt en is hij er in geslaagd een baan te krijgen bij de Engelse inlichtingendienst. Wat echter niemand lijkt te weten is dat Van Koutrik tot aan het uitbreken van de oorlog voor zowel de Engelse als de Duitse geheime dienst heeft gewerkt. Volgens de officiële geschiedschrijving valt zijn dubbelrol in de periode 1938-1940 pas jaren later op en heeft Van Koutrik verder geen invloed op het Englandspiel. Hoe dan ook, na Jambroes te hebben verhoord adviseert Van Koutrik zijn superieuren om de leraar in te zetten als agent en hem naar Nederland te sturen. Jambroes’ wens om dienst te nemen bij de luchtmacht maakt geen kans. Hij wordt te oud bevonden. Tas: “Na één of twee dagen werd ieder van ons, zij het dan ook gescheiden, de vraag gesteld of wij bereid waren met een opdracht eventueel naar Nederland terug te keren.” Tas houdt zich op de vlakte; hij hoeft niet op stel en sprong retour en heeft zijn bedenkingen over de kwaliteit van de Nederlandse inlichtingendienst. Jambroes reageert anders op het verzoek. Tas: “Ik vroeg aan hem: ‘Wat heb je daarop gezegd?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb direct ja gezegd’. Ik heb toen gezegd: ‘Dat vind ik vrij stom. Ik zou de zaak eerst even willen aankijken’.” Tas probeert meermalen zijn vriend over te halen in Londen te blijven. Tevergeefs. Tas: “Het idee weer iets bijzonders te kunnen doen, ach, dat lokte hem wel. Ik heb hem niet kunnen overtuigen; dat is erg jammer. George was ontzettend eigenzinnig.”

Jambroes wordt ook voorgesteld aan Seymour Bingham. Deze Engelsman kent Zaandam goed. Cornelis Bruynzeel heeft hem in 1933 een baan bezorgd bij de gelijknamige Zaanse deurenfabriek. Bingham senior was getrouwd met een zuster van Bruynzeels echtgenote. Op haar sterfbed, in 1933, heeft directeur Bruynzeel zijn schoonzuster beloofd om Seymour in dienst te nemen, een toezegging die hij gestand doet. Seymour Bingham verricht zijn werk in Zaandam naar behoren, maar Bruynzeel mag hem evengoed niet: “Hij was ongehoord nationalistisch.” Begin 1940 verruilt Seymour Bingham zijn woning aan de Provincialeweg in Zaandam voor een Amsterdams onderkomen. Hij heeft namelijk een paar maanden eerder een baan geaccepteerd bij het Engelse consulaat in de hoofdstad. Tijdens de Duitse invasie lukt het hem om naar Londen te ontkomen, waarna hij een carrière opbouwt binnen diverse inlichtingendiensten. In die hoedanigheid zal hij een belangrijke rol spelen bij het wel, maar vooral het wee van de Zaanse Engelandvaarder.

In de week dat Jambroes ondervraagd wordt, hebben de Engelse en Nederlandse inlichtingendiensten nog geen concrete plannen voor hem in petto. Wel zijn dan al de eerste contouren zichtbaar van een grootschalige operatie om de prille verzetsbeweging in Nederland uit te bouwen tot een landelijk opgezet, ondergronds leger. Met name het Britse oorlogskabinet is in die eerste oorlogsjaren ontevreden over het gebrek aan Nederlandse verzetsorganisaties die bij een invasie de geallieerde troepen van dienst kunnen zijn. In 1941 en begin 1942 bespreken de Engelsen en Nederlanders de mogelijkheden om te komen tot zo’n geheime strijdmacht. De invulling van dit plan varieert van maand tot maand, al naar gelang het oorlogsverloop in de bezette gebieden.

De medewerkers van de Nederlandse inlichtingendienst in Londen beseffen niet dat ze achter de feiten aanlopen. Op het vasteland is namelijk al geruime tijd het Englandspiel gaande, een dramatisch dubbelspel tussen Duitse en Engelse geheime diensten. Het levert de Duitsers grote hoeveelheden wapens, zendapparatuur, sabotagemiddelen en geld op. Bovendien, en dat is het meest rampzalige, belanden er tientallen Nederlandse geheim agenten in hun val.

Het spel begint als op 6 maart 1942 de 26-jarige Huib Lauwers in Den Haag wordt aangehouden. Hij is vijf maanden eerder als sabotage-agent per parachute in de buurt van Ommen gedropt, maar wordt al snel uitgepeild tijdens het zenden van radiotelegrammen naar de Special Operations Executive (SOE) in Londen. Na zijn arrestatie weigert Lauwers in eerste instantie de Duitsers elke medewerking. Dat verandert wanneer de Duitsers zijn codeberichten, die hij niet heeft kunnen vernietigen, weten te ontcijferen. Het hoofd van de Duitse contraspionage, Hermann Giskes, belooft de wanhopige agent dat zijn leven gespaard zal worden als hij het seinen hervat. Lauwers gaat door de knieën. Hij hoopt bovendien door het maken van fouten in zijn security check Londen te waarschuwen. Die opzet mislukt. Zijn opdrachtgevers redeneren dat de marconist zich weliswaar vergist in zijn veiligheidscode, maar achten zijn door Giskes en diens collega Joseph Schreieder gedicteerde telegram desondanks betrouwbaar. Dat blijft zo, ook als Lauwers in zijn volgende berichten nieuwe fouten en verborgen waarschuwingen stopt. De Nederlandse inlichtingendiensten zijn enthousiast over het resultaat van hun werk. Tussen maart en juni droppen ze met behulp van hun Britse collega’s de ene na de andere agent in bezet gebied. Tegen de tijd dat Jambroes aan de beurt is hebben de Duitsers al negentien Nederlandse agenten en vier operationele zenders in handen.

Voor kolonel Mattheus de Bruijne, die sinds februari 1942 de leiding heeft over de Centrale Inlichtingendienst, staat vast dat voorafgaand aan de uitvoering van het plan om in Nederland een ondergronds leger op te bouwen er ter plekke geïnventariseerd moet worden hoe groot de kans op succes is. Hij wil daartoe zo snel mogelijk een agent naar Nederland sturen die contact dient te leggen met de Ordedienst. Deze verbindingsman kan na terugkomst in Engeland de laatste stand van zaken doorgeven Daarna zal niets de eigenlijke operatie in de weg staan. De Bruijne heeft al iemand in gedachten die in aanmerking komt om de verkenningsmissie uit te voeren: de voormalige LOF-districtscommandant in Amsterdam-Oost, reservekapitein Herman Broekman Gedurende de wintermaanden nemen de twee meermalen de mogelijkheden door, maar een beslissing blijft uit.

De in Schotland gestationeerde vliegenier Joseph Bukken krijgt op 25 februari het bevel om zich een dag later in Londen te melden. De 26ste noteert hij in zijn dagboek: “Na een lunch in ’t Chinese restaurant tegen half drie met Schape naar H.Q. [hoofdkwartier]. Wordt me door kol. De Bruijne voorgesteld of ik met Broekman mee wil gaan, die me in handen zal stellen van ’t hoofd der organisaties in Holland. Aangezien ik voor Broekman nooit veel gevoeld heb, zeg ik dat ook, waarop de kol. direct de bespreking afbreekt en ik weer terug kan gaan.” Waarom De Bruijne naast Broekman een extra agent naar Nederland wil sturen is onduidelijk. Misschien speelt door zijn hoofd dat Bukkens als marconist naast Broekman kan opereren, waardoor een terugkeer naar Engeland niet nodig is. Wanneer Bukkens een dag later nog even diens verzoek met De Bruijne wil doornemen, wordt de boot afgehouden. Er ‘wordt mij gezegd dat hij me een andere keer nog wel eens nodig kan hebben’.

Broekman valt af als potentiële agent. Overigens niet alleen omdat Bukkens weinig geestdrift toont voor een gezamenlijke operatie. Luitenant-kolonel Euan Rabagliatti, de commandant van de Military Intelligence-6 Dutch section, ziet Broekmans vertrek sowieso niet zitten, met of zonder reisgenoot. Rabagliatti is van mening dat Broekman te veel weet van de SOE-activiteiten, en daarmee een groot risico vormt als hij in Duitse handen valt. Bovendien -een praktisch probleem- kan Broekman als gevolg van een blessure door een mislukte oefensprong zich niet per parachute in Nederland laten droppen. Broekman heeft vrijwel onmiddellijk een plaatsvervanger in gedachten: George Jambroes. Hij kent de Zaandammer zowel van zijn militaire diensttijd als van de korte periode dat ze beiden voor het LOF actief waren. Broekman heeft een uitstekende indruk van Jambroes. Bovendien wil de met heimwee kampende wiskundeleraar graag terug naar zijn geboortegrond, zo weet hij van de keren dat ze elkaar tijdens oefeningen hebben gesproken. Broekman: “Toen heb ik gezegd: ‘Als je dat wilt, zal ik je in contact brengen met de enige man die je kan helpen en in wie je vertrouwen kunt hebben. Maar geen gepraat met anderen, alleen contact met die officier en verder met niemand’. Zo heb ik hem bij kolonel De Bruijne gebracht. Ik heb gezegd: ‘Mijn zaak is misgegaan, ik heb in de gang iemand zitten die volgens mij geschikt is’.”

Eind maart melden Jambroes en Tas zich in de Londense Parkstreet bij De Bruijne. Ook aanwezig is diens collega Henricus Lieftinck. Beiden hebben nauwelijks ervaringen met inlichtingenwerk. Desondanks worden ze geacht agenten te werven voor een opdracht in Nederland. Opnieuw krijgen Tas en Jambroes de vraag voorgelegd of ze voelen voor een dropping in Nederland. Tas spreekt zijn twijfels uit en zegt wel eens te willen spreken met een teruggekeerde agent alvorens zijn jawoord te geven. “Toen kreeg ik ten antwoord: ‘Er is nog geen mens teruggekomen’. Ik zei: ‘Kunnen wij niet afspreken dat, zodra dit gebeurt, ik er wat meer van hoor, want ik wil er wel naar toe voor de goede zaak, maar ik vind het niet lollig en het is niet mijn bedoeling er te blijven’.” De minder kritische Jambroes blijft bij zijn eerdere jawoord en wordt geschikt bevonden voor de grootse plannen die de inlichtingendienst in gedachten heeft. Tas wordt zonder nadere uitleg opzij geschoven.

Pas op 25 april 1942, dus ruim een maand nadat Jambroes en Tas zijn ondervraagd, is er een eerste concept voor de uiteindelijke operatie in bezet gebied. Over de naam, Plan for Holland, bestaat geen verschil van mening. Zaken als de zeggenschap over de grootschalige actie, de technische ondersteuning en de omvang van de opdracht leiden echter tot intensieve gedachtewisselingen tussen de Britse en Nederlandse geheime diensten. Er vinden dat voorjaar besprekingen plaats tussen generaal Alan Brooke, Britse stafchefs, Lord Selborne, admiraal Furstner, premier Gerbrandy, brigadier Colin Gubbins en kolonel De Bruijne. De geallieerde leiders realiseren zich de op het spel staande belangen. Zelfs koningin Wilhelmina en prins Bernhard worden gemengd in de discussie over de plannen. Het duurt tot half mei voor de SOE en de Nederlandse regering het er over eens zijn twee of drie agenten, onder wie een marconist, te belasten met het ambitieuze plan.

Jambroes is zich niet bewust van dit alles. Hij weet alleen dat hij wellicht in zijn vaderland wordt geparachuteerd en verblijft zolang in Wolverhampton. Daar bevindt zich een in mei 1941 geopend kamp van de Nederlandse Irene-brigade. Pas wanneer er op 21 mei zekerheid is over zijn missie vertrekt hij naar de Finishing School in Beaulieu, waar de SOE een trainingskamp heeft. Hij krijgt in het complex met twaalf landhuizen weinig gelegenheid om zich de fijne kneepjes van het inlichtingenwerk eigen te maken. Zijn voorgangers en opvolgers ondergaan over het algemeen een complete opleiding tot agent, maar daar komt Jambroes niet aan toe. De tijd ontbreekt hem. Bovendien acht de SOE het, gezien zijn in Nederland opgedane militaire ervaring, niet nodig om in de spoedopleiding tot het uiterste te gaan. Twee weken oefenen op de onvermijdelijke parachutesprong alsmede een cursus radiotelegrafie moeten volgens de Engelse SOE-tak voldoende zijn om effectief aan de slag te gaan in Nederland. Vol vertrouwen zet ‘G.L. Jurgens’, zoals een van Jambroes’ alibi’s luidt, op 24 mei zijn handtekening onder een verklaring die hem verplicht te allen tijde te zwijgen over het bestaan en de werkwijze van de Special Training School waar hij zijn agentenopleiding volgt.

George Jambroes in Londen, 1942 (collectie Erik George Jambroes)
Jambroes in Londen

Op 8 juni 1942 benoemt de Nederlandse regering bij Koninklijk Besluit de leden van een nieuwe commissie. Bij ontstentenis van het parlement en de Raad van State dient deze Buitengewone Raad van Advies de regering en de koningin terzijde te staan bij tal van politieke en staatsrechtelijke onderwerpen. Naast een voorzitter en een secretaris moet de raad minimaal dertien leden van 30 jaar of ouder tellen, van wie minstens negen kennis dienen te hebben over de overzeese gebiedsdelen. De ministers in ballingschap beraden zich langdurig over de samenstelling van de raad, in de wetenschap dat een verkeerde keuze kan leiden tot vervelend oppositiegedrag. Koningin Wilhelmina heeft bij de benoemingsprocedure een vetorecht en maakt daarvan ook gebruik; niet alle genomineerden zijn voor haar acceptabel. Een van de zestien wel door Wilhelmina goedgekeurde adviseurs is Jambroes, met wie ze enkele maanden eerder persoonlijk heeft kennisgemaakt. En zo zit de wis- en natuurkundeleraar plotseling tussen juristen, hoge ambtenaren en fabrieksdirecteuren. De enige andere Engelandvaarder in de adviesraad is P.J.C. Vos, een topfunctionaris bij Fokker.

Waarom uitgerekend Jambroes lid mag worden van de Buitengewone Raad is niet helder. Veel tijd om die vraag te laten bezinken, heeft hij ook niet. Op 15 juli installeert minister-president Gerbrandy de adviescommissie. Jambroes blinkt uit door afwezigheid. Drie weken eerder is hij in Nederland geparachuteerd, tot onvrede van de daarover niet geïnformeerde Wilhelmina.

De SOE heeft inmiddels zoveel vertrouwen in haar tot dan gedropte medewerkers dat de komst van nieuwe agenten vanaf mei 1942 vooraf wordt aangekondigd, met de tijd en plaats van landing erbij. Helaas voor de betrokkenen gebeurt dat via enkele lijnen die onder Duitse controle staan. Zo kan het gebeuren dat nog diezelfde maand een ontvangstcomité van de Abwehr de even daarvoor geparachuteerde agenten Herman Parlevliet en Toon van Steen inrekent. Enkele weken later belanden hun collega’s Jo Buizer en Jan van Rietschoten in de valkuil. Giskes en Schreieder hebben opnieuw een zender in handen, met de bijbehorende codes.

Het Plan for Holland bevindt zich inmiddels in een beslissende fase. De eindversie, waarin Nederland is opgedeeld in zeventien werkgebieden met in totaal meer dan duizend verzetsstrijders, komt op 12 juni tot stand. Twee dagen later seint Huib Lauwers in opdracht van zijn bewakers naar Londen dat hij met ingang van de 20ste klaar is voor de ontvangst van droppings op een nieuw afwerpterrein. De SOE antwoordt hem dat hij pas vanaf de 23ste ’s nachts gereed moet staan. Op 20 juni komt er een aanvulling: Lauwers kan zes containers en twee parachutisten verwachten: ‘Jansen’ (Jambroes) en ‘Smit’ (Bukkens). Onderdeel van de lading is een zender en randapparatuur voor Johannes de Haas, een geheim agent die al op 28 april door de Sicherheitsdienst is gearresteerd.

Ter voorbereiding op zijn rol in Nederland krijgt Jambroes een uitgebreid onderhoud met de top van de Nederlandse SOE-afdeling, de majoors Charles Blizard en Seymour Bingham. Ze benadrukken het gewicht van zijn missie. De gewapende inzet van een vaderlands leger achter het opschuivende geallieerde front kan van levensbelang zijn om de geallieerde invasie tot een succes te maken. Jambroes moet de centrale figuur worden van het Plan for Holland. Hij wordt de man die leiding geeft aan het opbouwen van een leger dat verdeeld over zeventien districten 1070 mannen herbergt en dat op het moment suprême onder anderen telefoon-, weg- en spoorverbindingen saboteert. Om haar taak naar behoren te kunnen uitvoeren zal de ondergrondse krijgsmacht bijna vijftienduizend kilo wapenmateriaal worden gestuurd, af te leveren per parachute. De militairen dienen daarmee minimaal 72 uur stand te houden, zodoende voorkomend dat de tegenpartij zich effectief kan verplaatsen. Blizard en Bingham drukken Jambroes nog eens op het hart dat hij de spil is van de hele operatie, maar de Zaandammer twijfelt geen moment over de hem toegedachte verantwoordelijkheid. Hij popelt om terug te gaan naar Nederland en een bijdrage te leveren aan de oorlog tegen de nazi’s. Voor Blizard en Bingham staat dan ook vast dat Jambroes dé man is om het Plan for Holland te doen slagen. Bingham introduceert daarop een 33-jarige landgenoot, die zich ‘Boogaerts’ noemt. Het is de uit Vlissingen afkomstige luchtmachtsergeant Sjef Bukkens. Het klikt tussen hem en ‘Jurgens’, zoals Jambroes zich uit veiligheidsoverwegingen moet noemen. Het besluit valt om hen samen naar Nederland te sturen, ‘Jurgens’ als leidinggevende en ‘Boogaerts’ als marconist.

Voor Jambroes breekt een intensieve periode aan. Hij krijgt uitgebreide instructies, die hij uit het hoofd dient te leren. De SOE zorgt voor een nieuw identiteitsbewijs op naam van de ‘analist’ Gerrit Leendert Jonkers, wonend in de Amsterdamse Biesboschstraat 42. Ook zijn geschiedenis wordt aangepast. “Na de universiteit te hebben verlaten, werkte hij zes jaar bij Philips in Eindhoven, maar van mening zijnd dat de betaling daar onvoldoende was stapte hij over naar de Bataafsche Petroleum Mij. in Amsterdam, waar hij werkte tot september 1939, toen hij gemobiliseerd werd”, aldus zijn nieuwe persoonsdoss Zodra hij voet zet op Hollandse bodem, zo luidt een andere te onthouden opdracht, moet hij contact leggen met enkele hoofdrolspelers van de Ordedienst. Hij ontvangt daartoe vijf adressen, afkomstig van een collega-Engelandvaarder, Gerard Dogger. Slaagt hij bij geen van deze daar verblijvende contactpersonen, dan heeft hij zich te melden bij Koert Bolle in Pijnacker, een huisarts met wie de SOE al eerder samenwerkte. Het eerste adres is van Margreet (‘Tante Greet’) Ziegler-Cooijmans in Den Haag. Jambroes kan zich er via een intermediair vervoegen met de boodschap dat hij ‘van Gerard [Dogger] komt’, dat ‘alles reg sal kom’ en dat ‘het plaatje van Sint Christoffel onderweg geweldig werk heeft verricht’. Als Ziegler positief op zijn woorden reageert mag Jambroes haar vragen ‘naar de dokter te gaan’ en die een paar vragen te stellen. De beoogde dokter is kapitein Christiaan van den Berg. Het is de Engelse en Nederlandse inlichtingendiensten niet bekend dat deze leider van de Haagse Ordedienst kort tevoren is opgepakt. Desondanks is het vreemd dat Jambroes naar deze groep wordt gezonden. MI-6 weet namelijk wel dat er talrijke leden van de Ordedienst zijn gearresteerd. Bijna honderd OD’ers hebben inmiddels voor het vuurpeloton gestaan. Bovendien zijn -en ook dat weet Londen- de Nederlandse beroepsofficieren, dé doelgroep van de Ordedienst, op 15 mei 1942 afgevoerd als krijgsgevangenen.

Kort voor Jambroes op 26 juni in de RAF-bommenwerper stapt die hem naar zijn vaderland vliegt, bezoekt hij Louis Tas nog één keer. Maandenlang hebben de twee samen door Europa gezworven, vluchtend voor de nazi’s en zoekend naar een mogelijkheid om Engeland te bereiken. Er is tussen hen een hechte band ontstaan. Toch is dat voorjaar het contact verwaterd. De Centrale Inlichtingendienst heeft roet in het eten gegooid. Jambroes’ omgang met de CID-medewerkers stoort Tas in hoge mate. In zijn ogen bestaat de dienst uit een stelletje amateurs. “Toen ik met kolonel De Bruijne sprak, heb ik van hem een indruk gekregen die ook later altijd weer is bevestigd. Namelijk dat hij een buitengewoon rechtschapen mens is, een flink militair, eerlijk. Een rondborstig man, met een zeer goed hart. (…) Maar juist daarom achtte ik deze man het laatst geschikt voor dit werk.” Diens ondergeschikte Lieftinck noemt hij ‘luchthartig’, een man die ‘niet een zeer serieuze indruk’ maakte. Tas: “Ik voelde mij niet veilig bij de heer Lieftinck.” Hij maakt zich dan ook zorgen om Jambroes. Tas: “Hij begon mij te mijden. Niet omdat hij iets tegen mij had, maar omdat hij wist dat ik mij sterk verzette tegen zijn zich inlaten met die mensen. Ik heb hem dat steeds gezegd en het werd op een gegeven moment duidelijk waarom hij niet meer zo vaak bij mij kwam: omdat hij zich daar al mee had ingelaten en vrij veel. (…) Op een zekere dag is hij bij mij gekomen. Hij wilde niet vertrekken vóórdat hij me had gezien. Hij zei toen: ‘Ik ga een tijdje weg, mag ik dit koffertje even bij je neerzetten. Ik kom straks terug’. Nu was George, voor mij althans, een opengeslagen boek. Ik begreep dus direct wat er aan de hand was. (…) Toen hij terugkwam, heb ik alleen gezegd: ‘Ik snap wel waar je heengaat. Ik zal er geen woord over zeggen, maar beloof me één ding: tracht niet met je vrouw in contact te komen’. (…) Dat is de laatste keer dat ik hem heb gezien.

De importantie van Jambroes’ missie is zo groot dat hij kort voor vertrek een onderhoud krijgt met premier Gerbrandy. “Ik kende zijn naam niet, hij ging onder een schuilnaam”, vertelt Gerbrandy na de oorlog. “Hij is bij mij afscheid wezen nemen en heeft, meen ik, een stuk meegenomen dat ik moest tekenen.” Na de ontmoeting vertrekt Jambroes met zijn reisgenoot naar een verblijfplaats bij het vliegveld, reikhalzend uitkijkend naar het moment van vertrek. Drie dagen lang wachten ze daar in afzondering op goed vliegweer. Op de valreep worden er nog wijzigingen aangebracht in zijn alter ego. ‘Analist Gerrit Leendert Jonker’ woont plotseling in de Hilversumse Planetenstraat en is werknemer bij de essencefabriek Polak & Schwarz in Zaandam. “Zijn vader was Pieter Willem Jonker, geboren op 5-1-1884, Amsterdam. Zijn moeder was Alida Zwart, geboren 7-2-1885, Amsterdam.” Jambroes denkt tot aan het moment van vertrek enthousiast mee met zijn opdrachtgevers. Kan hij, vraagt hij de 24ste, drie à vier maanden na terugkeer in Engeland worden bevorderd tot kapitein. “De mensen zullen dan denken dat hij ergens in het buitenland vecht en om die reden promotie krijgt”, schrijft de SOE aan kapitein Lieftinck. Die gaat een dag later akkoord.

Een van Jambroes’ laatste handelingen in Groot-Brittannië is het opstellen van een testament. “Als mij een ongeluk overkomt (…) wil ik dat alles wordt gedaan om mijn vrouw en zoon naar Engeland of een ander land te brengen dat is gevrijwaard van de Duitse onderdrukking”, schrijft hij in de bijlage. Een etmaal nadat hij zijn handtekening onder het testament heeft geplaatst klimt de Zaandammer in de Halifax-bommenwerper die hem terugbrengt naar het continent.

6.

Het Duits-Nederlandse ontvangstcomité stelt zich in de nacht van 26 op 27 juni op bij een veld in de buurt van Steenwijk. Zodra ze in de verte vliegtuigmotoren horen, ontsteken ze conform de eerder gemaakte afspraak vier rode en witte lampen. De piloot ziet het teken op de grond en antwoordt door enkele seconden zijn navigatielichten aan te doen. Even later ziet het receptieteam acht parachutes naar beneden komen. Zes containers dalen in een vrijwel rechte lijn, ‘Jansen’ en ‘Smit’ -zoals de gastheren hen dienen te begroeten- drijven wat langzamer naar de grond. V-Mann Anton van der Waals en de voor de Sicherheitsdienst werkende politieagenten Leo Poos en Marten Slagter hollen in de richting van de landingsplaats. Als ze na enig zoeken hun prooi vinden, is er een hartelijke ontmoeting. Jambroes en Bukkens zijn opgelucht dat ze heelhuids zijn geland, de drie Abwehr-medewerkers proberen de mannen op hun gemak te stellen. Ze doen een voorzichtige poging om de parachutisten uit te horen over hun echte namen en hun opdrachten. De twee SOE-agenten hebben hun pistolen in de hand, zoals tijdens hun training is geïnstrueerd. De overalls kunnen ze wel uittrekken, zeggen hun Nederlandse gastheren. Jambroes en Bukkens ontworstelen zich aan hun gewatteerde overkleding en leggen daartoe even hun pistolen opzij. Op hetzelfde moment worden ze overmeesterd door in de struiken verborgen SD’ers. Daarmee gaat hun kans voorbij om zich te verdedigen, hun meegenomen zelfmoordcapsule te slikken of documenten te vernietigen.

De twee verbijsterde agenten krijgen geen gelegenheid om hun gedachten te ordenen. Ze worden onmiddellijk voor een eerste verhoor naar het kantoor van de Sicherheitsdienst gebracht. De containers verhuizen voor een nadere inspectie naar Wassenaar. Jambroes en Bukkens ondergaan langdurige ondervragingen. De Dauervernehmung levert hun ondervragers niet veel op. Giskes zal Jambroes op basis van de verhoren later omschrijven als ‘een man met grote idealen en soortgelijk patriottisme

Zijn assistent G. Huntemann daarentegen zegt dat Jambroes’ ‘genegenheid voor zijn vrouw en kind zodanig waren dat hij nooit een goede agent had kunnen worden. Tijdens zijn gevangenschap vroeg hij constant naar nieuws over zijn familie’. Het maakt ook nauwelijks iets uit. Joseph Schreieder, de leider van de Duitse contraspionage in Nederland, heeft namelijk al ontdekt dat op een van de gelande containers een wit kruis is geschilderd, een teken dat uitnodigt tot nader onderzoek. Hij treft het ongecodeerde Plan for Holland aan. Met stijgende belangstelling leest hij dat de Ordedienst wordt geacht een leger te vormen voor het uur U, de geallieerde invasie.

 

Een dag nadat Jambroes en Bukkens voet zetten op Nederlandse bodem vraagt Londen via de radio aan Huib Lauwers om te zorgen dat Bukkens desgewenst nog een paar dagen bij zijn team kan blijven. ‘Lauwers’ -dat wil zeggen de Sicherheitsdienst– reageert per ommegaande positief. De 27ste en 28ste zijn er nog wat aanvullende instructies vanuit de Engelse hoofdstad. Op 27 juni sluit Lauwers het contact met de SOE af door te melden dat alles in orde is. Hij bedankt Londen voor de gearriveerde materialen en zegt dat -hoe cynisch- Sjef Bukkens enige tijd bij hen zal blijven. Bukkens en Jambroes zitten dan al vast in Haaren. Het Groot Seminarie daar is een maand eerder in gebruik genomen als gevangenis.

Tijdens het onderzoek van Jambroes’ kleding vindt de SD een briefje met daarop drie adressen waar de agent zich kan melden na zijn landing op Nederlandse bodem. De Zaandamse apotheek van Henny Krabbé staat er ook tussen. Schreieder redeneert dat de Ordedienst wellicht via een van de genoemde adressen contact zal zoeken met de gedropte agent en besluit om Anton van der Waals, de man die Jambroes en Bukkens kort daarvoor zo verraderlijk verwelkomde op Nederlands grondgebied, naar Zaandam te sturen. Schreieder wil dat hij uitvindt of de Ordedienst bemoeienis heeft met een van de vrouwen die in Jambroes’ ‘operational order’ genoemd worden als OD-contactpersonen. Onbewust helpt de gevangenzittende leraar zijn cipiers een handje. Hij mist zijn echtgenote enorm en vraagt Schreieder of haar een brief kan worden bezorgd. De Kriminaldirektor gaat gretig in op het verzoek. “Na de arrestatie bemerkte ik dat deze Jambroes een zeer bekende persoonlijkheid was te Zaandam. (…) Hierdoor ontstond het gevaar dat juist door deze bekendheid het uit zou lekken dat hij gevangen was. Ik heb Jambroes toen een tweetal brieven laten schrijven, beide gericht aan adressen te Zaandam. Van één weet ik nog dat hij gebracht moest worden bij een apotheker. De andere kan ik mij niet meer herinneren. Door mijn V-Mann Van der Waals heb ik deze brieven laten bezorgen, met de boodschap dat Jambroes goed was aangekomen, doch zelf niet kon komen.” Het geeft Schreieder een unieke kans om zonder veel risico’s informatie te verzamelen. “Toen nu Jambroes mij vroeg of hij via die apotheek aan zijn vrouw mocht schrijven, stemde ik daarin dadelijk toe, omdat ik daardoor de mogelijkheid had om te controleren of er nog van andere zijde geprobeerd werd contact met hem te krijgen.”

Van der Waals reist met de brieven op zak naar Zaandam. Vanaf het station wandelt hij in een kwartiertje naar de woning van Guusje Jambroes, Apolloplantsoen 11. Ze is niet thuis. De Vertrauensmann steekt daarop de straat over en belt aan bij Schubertstraat 2, vijftig meter verderop. Henny Krabbé doet de deur open. “Ik kom van een oude vriend die al anderhalf jaar weg is”, zegt Van der Waals. Het is de codetekst die Jambroes’ beoogde opvolger ‘Dubois’ conform afspraak met Jambroes zal meekrijgen van de SOE. De apothekeres realiseert zich onmiddellijk over wie hij het heeft. De slanke man tegenover haar maakt een nette indruk. Ze nodigt hem uit om binnen te komen, een invitatie waaraan hij graag gehoor geeft. Er blijkt nog iemand in huis te zijn, een jonge vrouw, maar Henny Eskens stelt de bezoeker op zijn gemak. De vrouw in de huiskamer is George Jambroes’ zuster Elizabeth, die toevallig op visite is. Van der Waals maakt zich bekend als ingenieur De Wilde en overhandigt het door Jambroes geschreven briefje dat ‘brenger dezes’ betrouwbaar is. Hij legt uit dat Jambroes en hij zijn gedropt met een boodschap van de regering in ballingschap. De ‘ingenieur’ vertelt over zijn opdracht -het opbouwen van een landelijk opererende, ondergrondse organisatie- en een op handen zijnde invasie, de komst van nog meer geheim agenten en zijn zoektocht naar opvangadressen voor deze parachutisten.

Het valt Van der Waals op dat een van de twee kleine meisjes in huis Henny Krabbé aanspreekt met ‘tante’. Dat is zeker een joods kindje, vraagt hij. Haar pleegmoeder antwoordt bevestigend. “Ze had de kleine onderduikster zelfs voor haar beste vrienden verborgen gehouden, maar tegenover deze prettige ‘agent’ uit Engeland was ze plotseling openhartiger dan anders. ‘Ik beschik over goede verbindingen’, improviseerde Van der Waals. ‘Meld het mij gerust als er nog meer joden in uw kennissenkring zijn, dan kan ik hen ook helpen. Nee, nee, dat kost niets. Deze mensen zijn al zo zielig, wij doen dat graag’.” De hulpvaardige gast eet nog snel een boterhammetje mee, maar moet dan echt vertrekken. Ter afsluiting van het bezoek stelt hij zijn gastvrouw voor om aan Jambroes’ echtgenote te vragen om een koffer met warme kleding klaar te zetten in een kluis op het Amsterdamse Centraal Station. Daartoe is ze uiteraard bereid. Ze geeft hem het adres van Guusje, die met haar moeder en zoon Erik in hotel De Wageningse Berg logeert, en vraagt wat bedenktijd voor zijn verzoek om parachutisten onder te brengen. De twee spreken af elkaar korte tijd later te ontmoeten in het Amsterdamse Café Americain.

Joseph Schreieder is tevreden over het werk van zijn ondergeschikte. Hij geeft Van der Waals opdracht om naar Wageningen te gaan en contact te leggen met Guusje Jambroes. Die ontmoeting verloopt al net zo soepel als met Henny Krabbé. Ingenieur De Wilde weet ook haar vertrouwen te winnen. Hij herhaalt zijn fantasie over de gezamenlijke dropping en de komende geallieerde invasie. Guusje ontvangt ƒ500,- en de door haar man geschreven brief. Helaas kan hij haar om veiligheidsredenen niet vertellen wanneer George en hij in Nederland zijn geland en waar haar echtgenoot zich momenteel bevindt, excuseert De Wilde zich. Hij stelt voor dat Guusje een brief schrijft aan haar man en geeft haar daartoe een adres. Na ook bij haar te hebben geluncht vertrekt de man met de dubbele agenda, Guusje Jambroes blij achterlatend met het eerste levensteken van haar man in driekwart jaar tijd.

In Zaandam informeert Henny Krabbé verzetsman Chris Coté over haar ontmoeting met de aardige ingenieur De Wilde en vraagt hem of hij geen joodse onderduikers kent die het onveilige Nederland willen verlaten. Coté is argwanend en adviseert haar om niet verder in zee te gaan met de hem onbekende man. Hij besluit mee te gaan naar de afspraak in Americain en van een afstandje de genereuze Londense agent te bestuderen terwijl die in gesprek is met Krabbé. Op het chique caféterras legt Krabbé aan De Wilde uit te hebben nagedacht over de mogelijkheid om haar huis open te stellen voor parachutisten, maar er van af te zien. De ingenieur vindt het jammer, maar reageert begripvol. Hij zegt dat George Jambroes het ook zal begrijpen. Verstopt achter een krant beziet Coté het tafereel.

De zelfbenoemde ingenieur en de apothekeres nemen voor de tweede en laatste keer afscheid. Henny stapt op de tram naar het Centraal Station, waarop even later ook Coté plaatsneemt. Zij heeft nog steeds het volste vertrouwen in de charmante De Wilde, maar Coté’s argwaan is alleen maar gegroeid. Die wordt nog eens gevoed door de ontdekking dat de met kleren gevulde koffer die Guusje Jambroes volgens afspraak achterlaat op het Amsterdamse treinstation niet wordt opgehaald. Pas twee jaar later krijgen Guusje en Henny zekerheid. In Paraat, het illegale blad van oud-Zaandammer Jan Rot, zien ze tot hun afgrijzen dat De Wilde annex Van der Waals een ‘levensgevaarlijke provocateur’ is. De bijgevoegde foto van de verrader neemt de laatste twijfels weg. Opluchting is er ook, met name bij Krabbé. Ondanks Van der Waals’ kennis over het joodse onderduikstertje in de apothekerswoning hebben de Duitsers nooit getracht om het meisje weg te halen. Blijkbaar heeft de V-Mann al die tijd zijn mond gehouden.

Afgaand op de reacties van Jambroes’ Zaanse connecties concludeert Joseph Schreieder dat de Ordedienst geen poging heeft gedaan om via hen contact te zoeken met de geparachuteerde geheim agent. De kans dat deze paramilitaire organisatie kennis heeft van zijn komst naar Nederland is dus klein. Gevolg is dat de onwetende OD ook niet Jambroes’ vermissing kan doorgeven aan de SOE. Toch zijn daarmee niet alle Duitse problemen opgelost. Londen wacht namelijk op Jambroes’ bericht dat hij contact heeft gelegd met de OD. Het was zijn taak om zich in verbinding te stellen met Margreet Ziegler-Cooijmans in Den Haag, die hem zou introduceren bij de OD-top. Door niets van zich te laten horen, redeneren Schreieder en Giskes, voeden ze eventuele SOE-achterdocht. Ze besluiten om via Bukkens’ zender Londen te telegraferen dat de opdracht te veel risico’s met zich meebrengt. Er zou bij de OD-top verwarring heersen, geïnfiltreerd als ze is door spionnen en verraders. Jambroes’ voorstel, zo doen de Duitsers het voorkomen, is om de OD-leiding links te laten liggen en te zoeken naar andere verzetsmensen, bijvoorbeeld via lagere OD-medewerkers met wie hij inmiddels contact heeft. Londen stemt er mee in en geeft de Sicherheitsdienst daarmee alle ruimte om een eigen route uit te stippelen. De Bruijne: “Jambroes rapporteerde dat hij heel slecht opschoot. Het was heel moeilijk werk. Dat werd door ons aanvaard. (…) Wij zagen in Jambroes een zeer bekwaam en zeer voorzichtig man en dachten daardoor dat hij niet al te geforceerd zou doen.”

Giskes en Schreieder kunnen het spel dus volledig naar hun hand zetten. Met behulp van de buitgemaakte radiozenders, de bijbehorende codes en Jambroes’ opdracht bestellen de marconisten van de Funküberwachtungsstelle maand na maand agenten en materialen. Ze worden prompt afgeleverd. Giskes: “Het spreekt vanzelf dat wij toentertijd in werkelijkheid geen contact hadden met de OD, maar wij bleven Londen zonder ophouden de verzekering geven dat wij ons toch van een grote groep betrouwbare, vastbesloten en zwijgzame OD’ers bedienden. Het ging zo goed, dat wij van eind september tot november zeventien agenten van Londen in ontvangst konden nemen.”

Een klein jaar na de dropping van Jambroes en Bukkens is het aantal geallieerde agenten in Duitse gevangenschap zelfs opgelopen tot 42. Al die tijd, en zelfs nog maanden daarna, bestaat op het Nederlandse hoofdkwartier in Londen de indruk dat er in het vaderland met niet aflatende ijver wordt gewerkt aan de opbouw van een secret army. Op 3 september 1942 honoreren zijn onwetende superieuren in Groot-Brittannië Jambroes uit naam van koningin Wilhelmina met het Kruis van Verdienste. En begin januari 1943 vallen majoor Blizard uitbundige felicitaties ten deel. De geboekte voortgang is overweldigend, zo komt naar voren uit de permanente berichtenstroom richting SOE

Op 7 juli 1942 stuurt Hanns Albin Rauter een als ‘Geheime Reichssache’ gekwalificeerde brief naar zijn SS-superieur Heinrich Himmler: ”Het zal u, Reichsführer, al door de Sicherheitspolizei gemeld zijn dat een paar dagen geleden een wis- en natuurkundeleraar en eerste reserveluitenant van het Nederlandse leger, die na de Amsterdamse staking naar Engeland vluchtte, vervolgens daar door de Secret Service opgeleid en hier weer met een marconist afgezet werd, door ons zoals gebruikelijk gearresteerd is.” Trots omschrijft hij Jambroes’ opdracht, het regelen van ‘1.000 saboteurs in Holland, en wel in 17 sabotagedistricten’. “Dit eerste concrete bevel bewijst, dat de Engelsen een aanval op Nederland binnen afzienbare tijd, maar toch niet binnen 6 weken, van plan zijn.” Het idee dat de Britten via het Englandspiel bekend zullen maken wanneer de geallieerde invasie gaat plaatsvinden leidt tot grote opwinding bij de nationaal-socialistische leiding. Himmler stelt al snel Hitler op de hoogte van het nieuws. Die spreekt op 9 juli in een Führerbefehl over de ‘hohen Wahrscheinlichkeit’ dat het geallieerde invasieleger zal proberen om via de Kanaalkust het Europese vasteland te veroveren. In allerijl worden er reservetroepen verplaatst van Duitsland naar de Nederlandse en Belgische kust. Ook worden er in dat gebied, alsmede in Normandië en Bretagne beveiligingsmaatregelen genomen om sabotage van spoor- en wegverbindingen te voorkomen. Door de Duitse troepenverplaatsingen wordt het Russische leger enigszins ontlast, dat in het najaar van 1942 zware gevechten voert rond Stalingrad. Bovendien is het een welkome afleidingsmanoeuvre met het oog op het in noordelijk Afrika geplande geallieerde Tweede front, dat niet veel later van start gaat. De SOE-Dutch section heeft van dit door de Engelse geheime diensten opgezette dubbelspel totaal geen weet en gaat stug door met het opbouwen van een geheim leger in de lage landen.

Alle arrestaties in het kader van het Englandspiel ten spijt lopen er nog altijd enkele geheim agenten vrij rond. Een van hen is marconist Aart Alblas. Hij is in juli 1941 boven Nederland gedropt en heeft een radioverbinding met Engeland weten op te bouwen. “Bij de een of andere groep in Nederland moest het uitblijven van Jambroes zijn opgevallen”, zegt Joseph Schreieder. “Daarover zond de buiten het Englandspiel werkende radiolijn met het oproepsignaal TBO een telegram naar Engeland. Marconist van deze lijn was Alblas. Giskes en ik hadden afgesproken Alblas niet te arresteren, maar aan de hand van de inhoud van zijn telegrammen vast te stellen of er over het Englandspiel iets naar buiten doordrong. Nu zond Alblas begin juli 1942 inderdaad het genoemde telegram.” Volgens Schreieder hoorde Alblas ‘uit OD-kringen in Zaandam dat Jambroes in Nederland was en brieven stuurde, maar merkwaardigerwijze niet zelf kwam’. Er wordt niet adequaat gereageerd op de boodschap van de marconist. Schreieder: “Engeland heeft op grond van het radiobericht van Alblas een dropping, die al was aangekondigd, tegengehouden en aan een andere lijn van het Englandspiel opdracht gegeven naar Jambroes te zoeken. Op ons bezwaar dat het uitvoeren van deze opdracht onze eigen veiligheid in gevaar bracht, trok Engeland die in. Hij werd niet herhaald.” Om verdere gevaren te voorkomen wordt medio juli Alblas alsnog gearresteerd en bij zijn collega’s in Haaren opgesloten.

Onderdeel van het Plan for Holland is de terugkeer van Jambroes naar Groot-Brittannië. Een agent met de codenaam ‘Dubois’ zal vier à vijf weken na de dropping van Jambroes en Bukkens eveneens naar Nederland komen, ‘in ieder geval niet later dan half augustus’, zoals het in Jambroes’ opdracht is verwoord. “Dubois zal opereren als jouw technisch adviseur en assistent en zal je taken overnemen zodra de mogelijkheid bestaat om je naar Engeland te laten terugkeren.”

Jambroes’ geplande repatriëring is een dilemma voor Schreieder en Giskes. Ze kunnen uiteraard niet voldoen aan de afspraak. Maand na maand weten ze het vertrek van Jambroes uit te stellen, door te wijzen op vertraging bij de uitvoering van het Plan for Holland. Maar kolonel De Bruijne dringt aan. Hij wil dat zijn agent terugkeert met een rapport over de Ordedienst. Schreieder: “Hiervoor kreeg hij vier mogelijkheden, te weten een watervliegtuigje, een landvliegtuig, Schnellboot of een weg via België-Frankrijk-Spanje, de zogenaamde passeurweg. Deze manieren waren allen met een bepaalde naam aangeduid. Ik herinner mij nog dat de tocht met het watervliegtuig genaamd was Aramis. De andere manieren werden op dezelfde wijze, doch met andere namen aangeduid. Dit was ons echter nog niet bekend toen wij een telegram ontvingen waarin werd besloten Aramis voor te bereiden. Giskes wist ook niet wat dit beduidde. Ik ben daarna naar Jambroes gegaan, doch deze zei niets te weten. Ik heb daarna de verschillende agenten die allen in onze handen waren en tot de kring van Jambroes behoorden ondervraagd. Uit deze verhalen heb ik van allen zoveel vernomen dat ik uit deze verhoren bij elkaar heb kunnen vaststellen dat Aramis betekende de tocht terug van Jambroes naar Engeland per watervliegtuig.”

De Duitsers hebben geen keus dan een afspraak te maken. Jambroes zal tussen 15 en 22 november worden opgehaald. De plaats van vertrek is het IJsselmeer tussen Hoorn en Edam. Enkele weken later noteert CID-kapitein Henricus Lieftinck: “Vanaf 15 november 1942 werden echter op het Bureau Militaire Voorbereiding Terugkeer meerdere telegrammen ontvangen waaruit bleek dat Jambroes op 8 november 1942 tijdens een overval door de Duitse politie in een vuurgevecht het leven had verloren.” De Bruijne: “Toen hij op het punt was terug te komen, kregen wij het bericht dat hij was neergeschoten in de buurt van Roosendaal of iets dergelijks, met zijn operator erbij. Dus dat was mislukt.” Jambroes sterft voor de eerste keer, zij het alleen op papier. “Waar zijn stoffelijk overschot door de vijand naar toe werd gevoerd, kon niet worden nagegaan, doch zal na terugkeer in Nederland alles in het werk worden gesteld om het te vinden en het een plaats te geven, welke aan een man van zijn verdienste zou toekomen”, schrijft Lieftinck.

Majoor Seymour Bingham benoemt een nieuwe geheim agent als plaatsvervanger van Jambroes, Karel Beukema toe Water. Hem treft in de zomer van 1943 hetzelfde lot als Jambroes, een geënsceneerde, voortijdige dood. In zijn geval ‘verongelukt’ hij onderweg naar Engeland. De Duitsers overwegen om hun diep in de illegaliteit gedrongen V-Mann Anton van der Waals als verzetsvertegenwoordiger naar Londen te sturen. Een van de redenen om deze mogelijke plaatsvervanger van Jambroes toch maar in Nederland te houden is het wantrouwen dat Jambroes’ zuster tegen de verrader koestert. Het maakt allemaal weinig uit. Maand na maand gaat de aanvoer van nieuwe agenten door. Giskes en Schreieder delen op 21 april 1943 via Beukema toe Waters lijn aan de SOE mee ‘dat nu nagenoeg alle mannen van de organisatie-Jambroes geheel zijn geïnstrueerd en hun taken kennen wanneer het uur nul komt’. Een maand later springen de laatste drie slachtoffers van het Englandspiel uit het vliegtuig, om vervolgens te ontdekken dat de Duitsers tot in de finesses weten wat ze komen doen. Ter ere van het oppakken van de vijftigste agent organiseren de Duitsers een groot feest in het casino van Scheveningen. De medewerkers aan het Englandspiel ontvangen daar op instigatie van Himmler een forse financiële beloning.

In Londen dringt langzaam door dat er het nodige mis is op het vasteland. CID-baas De Bruijne weigert om nog langer via de Engelse SOE-afdeling agenten uit te zenden. Eerst wil hij Beukema toe Water in levenden lijve zien en spreken. Het zenden naar Nederland gaat echter wel gewoon door. Nog altijd doorgronden Bingham en De Bruijne niet de omvang van het drama. Wanneer de SOE-Dutch section in juli 1943 verneemt dat Beukema toe Water onderweg naar Groot-Brittannië is omgekomen bij een auto-ongeluk stelt de dienst Cornelis Drooglever Fortuyn aan als leider van het Plan for Holland, onwetend van het feit dat deze agent al tien maanden gevangen zit.

In maart 1944 vraagt Hermann Giskes aan het Berlijnse hoofdkwartier het Englandspiel te mogen beëindigen. Het radioverkeer met de wantrouwige SOE is verworden tot een uitwisseling van nietszeggende berichten. Via die organisatie belanden er ook geen agenten meer in Nederland. Bovendien heeft Giskes begin 1944 een tekst in handen gekregen van Jan Somer, het hoofd van het Bureau Inlichtingen in Londen. Somer geeft daarin zijn agenten opdracht alle banden met SOE-agenten te verbreken. “Zusterdienst geheel door Duitsers geïnfiltreerd”, seint hij zijn medewerkers. Giskes realiseert zich dat langer doorgaan met wat hijzelf ‘Fall Nordpol’ noemt nutteloos is. Berlijn gaat akkoord. Niet toevallig ontvangen ‘de heren Blunt, Bingham en opvolgers N.V.’ op zaterdag 1 april een sarcastisch telegram: “We zijn ons ervan bewust dat u al sedert enige tijd zonder onze hulp in Nederland zaken doet. Daar wij gedurende geruime tijd uw alleenvertegenwoordiger zijn geweest, vinden wij dit heel onbillijk. Maar dat sluit niet uit dat, als u mocht besluiten ons op grote schaal te komen bezoeken, wij u dezelfde gastvrije ontvangst zullen bereiden als aan uw agenten.” Het Englandspiel is voorbij.

George Jambroes en zijn collega-agenten zitten opgesloten in het Brabantse Haaren, volledig afgesloten van de buitenwereld. Schreieder heeft de tweede, bovenste verdieping van het Groot Seminarie voor hen gereserveerd. Ze krijgen er in de omgebouwde monnikencellen voldoende te eten, mogen boeken lezen en naar de radio luisteren. Eenmaal per dag worden ze twintig minuten gelucht, wekelijks bestaat de mogelijkheid om een bad te nemen. Af en toe volgen er verhoren, maar zelfs die zijn professioneel-beschaafd. Wel krijgen ze, nadat een van de agenten er bijna in slaagt om te vluchten, te horen dat de eerder gedane belofte om hun leven te sparen niet meer geldt wanneer een van de ontsnappingspogingen slaagt. De agenten communiceren met elkaar via de seminariemuren en door het geven van morsetekens op de radiatorbuizen, speculerend wie er in Engeland verraad heeft gepleegd. De meest genoemde naam is die van Seymour Bingham, met wie iedere agent voor vertrek naar Nederland contact heeft gehad.

Ondanks de sanctiedreiging proberen verschillende agenten weg te komen uit de SD-gevangenis. Sommigen slagen er in om kortere of langere tijd op vrije voeten te blijven en zelfs Londen te waarschuwen. Eind mei bereikt het Bureau Inlichtingen via twee vluchters een telegram waarin de pseudoniemen van 23 SOE-agenten en een MI-6-medewerker worden genoemd, onder wie Jambroes. “Al deze gevangenen zitten in Haaren, waar zich ook nog leden van de Inlichtingendienst en andere uit Engeland afkomstige lieden bevinden (namen onbekend). De behandeling is uitstekend”, eindigt het bericht. De ontsnappingen betekenen een ondermijning van Schreieders gezag. SD-leider Rauter ontneemt hem zijn bevoegdheden en wijst die toe aan Erich Deppner, het hoofd van de afdeling Gegnerbekämpfung in Rauters staf. Deppner is minder zachtzinnig dan zijn voorganger. Hitler schaft in juli 1944 de militaire rechtbanken af en verordonneert via een Niedermachungsbefehl dat verzetsstrijders na hun arrestatie moeten worden geëxecuteerd. Het is niet toevallig dat Deppner in Nederland wordt belast met de uitvoering van deze maatregel.

Erich Deppner laat het merendeel van de Nederlandse agenten in de namiddag van 27 november 1943 overbrengen naar het huis van bewaring in Assen. De vluchtkans is er zijns inziens kleiner dan in Haaren. Het vervoer gebeurt per vrachtwagen, de bewaking is in handen van de Tilburgse politie. Tijdens de reis naar Drenthe dragen de gevangenen maskers, om te voorkomen dat ze elkaar zien. Bijna vijf maanden lang zullen ze in Assen blijven, zonder dat een van hen er in slaagt weg te komen of op een andere manier alarm te slaan. Het uit Westerbork afkomstige eten is er minder dan in Haaren, maar hun gastheren proberen dat gemis te compenseren met extra rantsoenen.

Uit Berlijn komt het bevel de gevangenen over te plaatsen. Het onder leiding van SS-Sturmscharführer Helmut Homan uitgevoerde transport van Assen naar het Poolse Silezië gebeurt dit keer met de trein. Op 15 april 1944 worden er tientallen geallieerde agenten, de meesten nog geen 30 jaar oud, ingeschreven in de gevangenisadministratie van Rawicz. Ze zullen vijf maanden in de Poolse gevangenis vastzitten, in aanzienlijk minder ‘comfortabele’ omstandigheden dan in Haaren en Assen. Een Franse agent, kapitein Rousset, slaagt er op 12 mei in om uit Rawicz te ontsnappen. Hij weet de SOE te melden in de gevangenis minstens vijftig Nederlandse agenten te hebben gezien, onder wie Jambroes: “Vierkant gezicht; breed voorhoofd; donkere ogen; nogal een haviksneus; smalle mond; ronde, donkere kin; erg dik, zwart haar; erg droevige uitdrukking.” De agenten hebben een uitzonderingspositie. Ze zitten weliswaar afzonderlijk opgesloten, maar worden af en toe een kwartiertje gelucht op een pleintje. Het geeft hen de gelegenheid om met andere gevangenen in contact te komen. Desondanks beschrijft Rousset de omstandigheden in het kamp als ‘slecht’, maar zijn indruk is dat de sfeer onder de agenten goed blijft.

Eind augustus arriveert er een regiment SS’ers in Rawicz. Ze brengen een boodschap mee. De Nederlandse en Engelse agenten zullen op korte termijn vertrekken, met onbekende bestemming. In de nazomer van dat jaar maken 47 gevangenen uit Rawicz hun finale reis, naar concentratiekamp Mauthausen. Binnen 48 uur na aankomst zijn ze allemaal om het leven gebracht. De 39-jarige wiskundeleraar uit Zaandam behoort tot de laatsten die sterven door het geweervuur van de kampbeulen.

Het duurt lang voor er in de buitenwereld iets doordringt over het lot van Jambroes en zijn collega-agenten. Twee maanden na de massa-executies stuurt het ministerie van Oorlog een briefje naar Jambroes’ superieuren: “Onderwerp: ereteken voor 15-jarige dienst als officier. Ik doe u hiernevens toekomen een uittreksel van mijn beschikking van datum en nummer als deze, benevens een baton en een ereteken voor langdurige dienst als officier, bestemd voor de reserve-eerste-luitenant G.L. Jambroes, met verzoek deze op 6 december a.s. aan genoemde officier uit te reiken.” Eind januari 1945 vraagt de Engelse geheime dienst aandacht voor de gevangen agenten: “Aangezien de Russische strijdkrachten Rawicz naderen, als ze er al niet zijn gearriveerd, leeft het gevoel dat ze moeten worden geïnformeerd over onze belangstelling voor deze gevangenen, zodat we zullen worden ingelicht, mochten ze worden gered. De agenten dienen ook onmiddellijk netjes behandeld te worden en niet in moeilijkheden gebracht te worden.”

Pas eind juni 1945 ontvangt Guusje Jambroes een briefje van de minister van Oorlog waarin hij opheldering geeft over het lot van haar man. “Tot mijn groot leedwezen moet ik u mededelen dat uw echtgenoot George Louis Jambroes, geboren 22 mei 1905 te Amsterdam, die zeer belangrijk en gevaarlijk werk verrichtte voor het vaderland, sinds geruime tijd vermist werd. Thans is uit een Duits document gebleken dat hij met 34 andere Nederlanders op 6 of 7 september 1944 bij een poging tot ontsnapping uit het concentratiekamp Mauthausen zou zijn gefusilleerd”, schrijft hij. “De Nederlandse strijdkrachten hebben een dapper strijder verloren, die bij zijn kameraden zeer bemind was en zeer heeft bijgedragen tot het behalen van de overwinning op de onmenselijke vijand.”

George Jambroes (collectie Erik George Jambroes)

3 gedachten over “Vrijgevochten: de Zaanstreek in de Tweede Wereldoorlog (2)”

  1. Patricia Couto

    Ik zou graag meer willen weten over de tijd dat Jambroes in Portugal was. Waar logeerde hij? Praia das Maçãs? Wat waren zijn indrukken.

    1. Beste Patricia,
      Ik weet alleen dat hij in Lissabon was, maar niet waar hij logeerde. Over zijn Portugese tijd is (mij) sowieso weinig bekend.
      Vriendelijke groet,
      Erik

      1. Patricia Couto

        En wie zou me kunnen helpen om wat meer te weten te komen?
        Is het mogelijk om de andere kant van de postkaart te zien?
        Vriendelijke groet,
        Patricia

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *