Tot de meidagen van 2015 publiceer ik op deze plek wekelijks een longread over een Zaanse verzetsstrijder die tussen 1940 en 1945 van landelijk of zelfs internationaal belang was. Na de bevrijding raakten ze in de vergetelheid. Door hen hier te portretteren hoop ik ze weer een beetje zichtbaar te maken. De zes verhalen zijn, aangevuld met voetnoten en namenindex, ook te lezen in mijn boek Vrijgevochten. Zaans verzet in nationaal perspectief (1940-1945). Het is hier te bestellen.
In deel 4 van deze korte serie een portret van Jan Eikema.
Jan Eikema wordt geboren in het Drentse gehucht Hijkersmilde. Hij is een nakomertje, het derde kind van schoolhoofd Jan en moeder Alida Jantina. Na hoge cijfers te hebben behaald op het gymnasium in Assen kiest Eikema voor een studie theologie aan de Universiteit van Leiden, de plaats waar hij ook gaat wonen. Hij begint er in het najaar van 1915 en wordt meteen lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, een progressief liberale partij. Een jaar later belandt hij in het hoofdbestuur van de Bond van Jonge Democraten, de VDB-jongerenorganisatie. Zijn ster rijst snel. Hij trekt op met VDB-prominenten als feministe Aletta Jacobs, Pieter Oud en Henri Marchant. Samen met hen spreekt hij volle zalen toe.
Het Noord-Brabantse provinciaal kerkbestuur acht Eikema na zijn afstuderen geschikt om als hervormd predikant aan het werk te gaan. Zijn eerste gemeente wordt het Noord-Hollandse Benningbroek, waar hij op 18 september 1921 begint. Diezelfde maand trouwt hij met Gezina Hermanna Nijk, met wie hij twee dochters krijgt. In de volgende halve eeuw is hij dominee in achtereenvolgens Witmarsum, Godlinze, Schagen, Zaandam, Dordrecht, opnieuw Zaandam, Stolwijk, Hoogwoud en Valthermond.
De meeste oorlogsjaren woont en werkt Jan Eikema in Zaandam. Hij belandt er in het verzet, een logisch uitvloeisel van zijn vooroorlogse werkzaamheden voor de anti-nazistische organisatie Eenheid door Democratie. “Wij stonden machteloos. Wij mochten een enkel fel protest van de kansel voorlezen, wij mochten af en toe pleiten voor het oude volk, op gevaar af in ongenade te vallen bij de SD”, stelt hij na de oorlog te bescheiden over zijn eigen rol. Keer op keer roept de vrijzinnige dominee zijn toehoorders op om in het geweer te komen tegen de bezetter. Daarbij legt hij de nadruk op het onrecht dat de joodse bevolking wordt aangedaan. Eikema heeft het zwaar. De nazi’s vermoorden meerdere vrienden en collega’s. Zijn dochter Hanneke belandt vanwege haar illegale werk in de gevangenis. En zijn vrouw kampt met multiple sclerose en takelt lichamelijk en geestelijk af. Ze overlijdt in 1951, na een lange lijdensweg. Kort tevoren is Jan Eikema beroepen in Stolwijk. Hij verlaat Zaandam, waar ‘de mensen zó kleinzielig zijn’, moe als hij is van het dorpse geroddel over zijn relatie met plaatsgenoot Ankie Lamérus-Remelink. Ze trouwen in 1951 in hun nieuwe woonplaats en krijgen drie zoons.
Eikema wordt op uitnodiging van Pieter Oud in 1948 betrokken bij de oprichting van de VVD, maar speelt daarin verder geen rol van betekenis. Wel zet hij zich naast zijn werk als voorganger in voor de VPRO, diverse kerkelijke bladen en een aantal verenigingen. In 1975 overlijdt hij, op 79-jarige leeftijd.
1.
De inval van de Sicherheitspolizei bij Jan Hendrik op den Velde, waar Dré Ausems ternauwernood ontsnapt aan arrestatie en die verschillende verzetsmensen het leven kost, betekent ook bijna het einde van Jan Eikema’s vrijheid. Het is 2 maart 1944. Dominee Eikema heeft eerder die dag gepreekt in de Zaandamse Oostzijderkerk. Het gebedshuis zat halfvol, niet slecht voor een donderdag. De 108 toehoorders hebben mogen luisteren naar een verhaal met de toepasselijke titel ‘Door strijd tot vrede’. Na afloop steekt de vrijzinnig hervormde predikant de Zaan over en slaat rechtsaf, de Westzijde in. Thuisgekomen zoekt hij enkele codeberichten op, informatie voor de Nederlandse regering in ballingschap. Radiotechnicus Op den Velde zendt regelmatig dergelijke gegevens van de Ordedienst naar Engeland, standaard om 13.00 uur. Op zijn beurt ontvangt hij berichten uit Londen. Eikema’s rol is het coderen en decoderen van de verzetsboodschappen, een klus die Op den Velde niet ligt. Bovendien vergt de berichtenomzetting veel tijd. Tijd die hij niet heeft. Als technische chef van de Ordedienst moet hij ook nog dagelijks het binnenlandse zendernet op gang houden. Zijn buurman Jan Eikema heeft echter bewezen aan de goede kant te staan, discreet te zijn en secuur te werken.
Een anonieme verzetsman verhaalt in 1955: “Het werd een ingenieus systeem, waar ze veel plezier over hadden: ‘De kat gaat vanavond naar de buren’ of ‘Marietje heeft vanavond een afspraak’.” De chef-marconist van de OD, Ton van Schendel, heeft een codesysteem ontworpen dat kan worden toegepast bij binnen- en buitenlands gebruik. “Het geheel beoogde een uniforme en zo vlot mogelijke werkwijze. De instructie was door de chef-staf goedgekeurd en daarna aan de diverse radiocommandanten ter hand gesteld. In een handig formaat had ‘Karel’ [Jan Thijssen, E.S.] een door mij ontworpen telegramformulier doen drukken waarop de berichten moesten worden opgenomen. Door de handige kolommenindeling kwam niet alleen een vijf-lettercode tot zijn recht, doch kon de marconist op een snelle wijze constateren of het aantal ontvangen groepen overeenstemde met dat van de voorschriften.” Dag na dag puzzelt Eikema thuis op de berichten die uit alle hoeken van Nederland en uit Groot-Brittannië bij Op den Velde belanden. In januari en februari 1944 gaat vanuit bezet Nederland het recordaantal van 279 telegrammen naar het Bureau Inlichtingen in Londen. Minstens een op de tien is afkomstig van geheim agent Harm Steen, die met Jan Hendrik Jan op den Velde samenwerkt en spionageberichten verzamelt.
De start van de codeerwerkzaamheden is overigens gepaard gegaan met hindernissen. Nadat Steens zender medio januari 1944 op de Westzijde is geïnstalleerd bericht het BI dat de eerste verzonden berichten niet te ontcijferen zijn. “Verzeker uzelf ervan dat uw contact goed getraind is”, klinkt het streng. “Wees voorzichtiger met uw codering.” Onbekend is of Eikema verantwoordelijk is voor de codeerfouten of dat hij juist vanwege deze startproblemen te hulp wordt geroepen. Hoe dan ook, eind januari verloopt de berichtgeving over en weer naar wens. In hoog tempo vertaalt de predikant rapporten. Een deel gaat over de Wehrmacht-activiteiten in Nederland (“Sinds acht dagen worden op vliegveld Eindhoven in kleine huisjes 3-delige bommen van ruim 2 meter gemonteerd, bevattende spring-, brand- en kettinggranaatlading, bestemming Londen.”), een ander deel over de contacten met geheim agenten en met andere verzetsorganisaties. BI-hoofd Jan Somer is een tevreden man: “De berichten waren hoopvol en het radiocontact met BI verliep naar wens.” In zijn laatste bewaard gebleven bericht aan Steen reageert Somer op een dringend verzoek om ‘geld voor daadwerkelijk verzet’. “Minister keurt goed beschikbaarstelling van half miljoen voor daadwerkelijke verzetsacties, onder beding dat geld niet wordt gebruikt voor partijpolitieke doeleinden. Echter niet uitsluitend voor Raad van Verzet, doch ook voor andere verzetsorganisaties”, klinkt het op 23 februari vanuit Engeland.
Het is inmiddels in de middag als de dominee op 2 maart zijn huis verlaat, met nieuwe gecodeerde berichten op zak. Zijn opdrachtgever woont en werkt op de Westzijde 140, slechts drie deuren verder. Voor Eikema -in Engeland bekend onder het codenummer 20- zich daar meldt kijkt hij even naar het raam op de eerste verdieping. De afspraak luidt dat het veilig is wanneer de kamerlinde van het echtpaar Op den Velde in de vensterbank staat. De plant bevindt zich op zijn vaste stek en dus drukt de dominee op de bel. Een hem onbekende man opent de deur en voor hij het beseft wordt Eikema naar binnen gedwongen. Hij blijkt te hebben aangebeld op een moment dat de Sicherheitspolizei nog volop bezig is met haar huiszoeking. De oogst bij Op den Velde stemt hen tevreden. Codespecialist Ernst May verklaart na de oorlog: “In zijn werkplaats werden meerdere zelfgebouwde, goed verborgen radiozenders en -ontvangers gevonden. Ook waren er nogal wat telegram- en codegegevens voorhanden. Aan de hand van het beschikbare materaal lukte het me om in korte tijd zijn beide codes te ontrafelen. (…) We hebben op de buitenlandlijn van Op den Velde een kort, maar niet succesvol zendspel met boodschappen van economische aard gespeeld. De boodschappen waren echter dusdanig dat, zo verklaarde Op den Velde, men kon zien dat ze niet van hem af kwamen.”
De vondst van al die apparatuur en codes geeft de Sipo genoeg redenen om iedereen te ondervragen die zich bij Op den Velde aandient. Ook Eikema moet er aan geloven. Hij trekt zijn onschuldigste gezicht en vertelt op huisbezoek te zijn. Een eenvoudig kaartje, dat hij bij afwezigheid van de bewoners door de bus kan gooien, moet zijn gelijk aantonen: “Tot mijn spijt trof ik u bij mijn huisbezoek niet thuis. Ds. Eikema.” Het echtpaar Op den Velde is hervormd, dus een bezoek van hun geestelijk leidsman komt de Duitsers niet ongeloofwaardig voor. Jan Eikema wordt zelfs niet gefouilleerd. “We hebben een gesprek gehad over die Kirche in Duitsland en na een uur hebben ze mij vrijgelaten”, aldus de dominee. Hij snelt onmiddellijk naar huis. Daar vernietigt hij alle belastende documenten en andere materialen. Een deel verdwijnt in de Zaan achter zijn tuin, de rest is voor de kachel. In de avonduren weet hij op de Westzijde Walraven van Hall te waarschuwen. Van Hall woont een paar honderd meter verderop en is net op weg naar Op den Velde. Daarmee ontsnapt de bankier van de illegaliteit aan arrestatie.
Fine op den Velde slaagt er na het vertrek van Jan Eikema in om met een slimmigheidje haar kamerlinde uit de vensterbank te krijgen. Ze heeft de tegenwoordigheid van geest om een Sipo-medewerker te vragen de plant uit de vensterbank te halen. “Hij kan niet tegen de zon”, zegt ze. Behulpzaam plaatst de man de plant op de grond. Niet iedereen heeft de verandering in de gaten. Een Zaanse gewoonte volgend stapt Cees Beernink in de namiddag via de achterdeur de woning van het echtpaar Op den Velde binnen. ‘Rooie Kees’ is een bekend verzetsstrijder, actief binnen de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO). Zodra hij merkt dat de Sicherheitspolizei Westzijde 140 heeft bezet, gaat hij tekeer tegen Fine. Hij brengt de NSB-groet ‘Houzee’ en eist op hoge toon ‘zijn’ koffergrammofoon op. Die zou volgens hem door Jan Hendrik gerepareerd worden met het oog op een feestje die avond. Overtuigd door Beerninks gespeelde verontwaardiging en de door Fine aangeboden verontschuldigingen geeft de Sipo de heetgebakerde klant toestemming om naar de werkplaats te gaan, daar een willekeurige draaitafel te pakken en het pand weer te verlaten.
Het weghalen van het waarschuwingsteken ten spijt volgen er meer arrestaties. Op 3 maart arriveert Marinus de Rijke ’s morgens bij de werkplaats. Een jaar lang heeft hij in Op den Veldes werkplaats illegale zend- en ontvangapparatuur gebouwd. Hij wordt gearresteerd en overgebracht naar het Huis van Bewaring aan de Amsterdamse Weteringschans. In de daarop volgende maanden volgt de radiomonteur de route die ook Op den Velde aflegt, om te eindigen in Neuengamme. De Rijke overleeft de ontberingen niet. Hij overlijdt op 21 november 1944, volgens het Aussenlager Totenbuch van het concentratiekamp aan ‘enteritis’ (darmontsteking).
Op de Westzijde gaat de arrestatiegolf in de dagen na de Duitse inval door. Het volgende slachtoffer is Wim van Galen, een nietsvermoedende, 17-jarige werknemer van Op den Velde. Hij komt er uiteindelijk vanaf met enkele weken gevangenis in Scheveningen, in het zogenaamde Oranjehotel. De Amsterdamse OD/RVV-medewerkers K. Simons, J. Kohlwey, S. Brons en G. Slokker stappen op 4 maart de Zaandamse radiohandel binnen. De eerste twee belanden na hun aanhouding in Duitse concentratiekampen. Simons zal er sterven. Brons en Slokker komen al snel op vrije voeten. Hetzelfde geldt voor de fabrikant August Sabel, die thuis wordt aangehouden. Hij woont een paar deuren verderop aan de Westzijde en zit diep in de illegaliteit. “Ik wist dat de zender niet gevonden was, dus ik voelde me vrij veilig. Ik heb tenminste zelf opengedaan toen ze kwamen. Het ging eigenlijk om mijn broer”, vertelt Sabel na de oorlog. “Mijn broer verzamelde de berichten en ds. Eikema zorgde voor het coderen ervan.” Het is niet de eerste keer dat August en Cees Sabel met de Duitse ordehandhavers in aanraking komen. Eind 1942 hebben ze zich al eens moeten melden bij het beruchte hoofdbureau van de Sicherheitspolizei aan de Amsterdamse Euterpestraat. Dit keer loopt het echter uit op een arrestatie. August Sabel weet zich in gevangenschap van de domme te houden en verlaat na relatief korte tijd zijn cel. Zijn broer Cees duikt in de tussentijd onder.
De laatste SD-prooi is Philips-medewerker Wim Keeman, die op 6 maart naar Zaandam reist. Hij heeft de leiding over de binnenlandse OD-Radiodienst en opereert beneden de grote rivieren. “De ir. van Philips had de waarschuwing te laat ontvangen en ofschoon ook hij een goede verklaring met Op den Velde gemaakt had, klopte op één punt z’n verklaring niet.” August Sabel en Keeman worden gezamenlijk naar het Oranjehotel vervoerd. Sabel: “Ik kende Keeman niet, maar hij liet mij, toen we naar Scheveningen werden gebracht, horen dat hij een bezwarend boekje bij zich had. Hij deed een raam van de auto open, maar ik snapte het niet, ik vond het koud en deed dat raam weer dicht. Dat was in de Haarlemmermeer. Hij is onderweg toch nog dat boekje kwijtgeraakt.” Wim Keeman belandt uiteindelijk via Haaren, Vught en diverse Duitse kampen in Sachsenhausen. Daar wordt hij in april 1945 door het Rode Leger bevrijd.
De aanhoudende reeks arrestaties is voor Jan Eikema reden om op de vlucht te slaan. Hij weet niet of Op den Velde zal zwijgen over de werkzaamheden van zijn mede-illegalen. Dat gebeurt echter wel. SD-ondervrager Ernst May: “Op den Velde heeft bij zijn verhoor door mij, hoewel hij wat aangeslagen was, niets anders verklaard dan wat rechtstreeks naar hemzelf verwees. Ik wil beklemtonen dat zijn medewerkers niet door hem verraden zijn.” Volgens een onbekend gebleven Zaanse verzetsman wordt in Brabant nog iemand gearresteerd die betrokken is bij de zendactiviteiten van Op den Velde. Zijn naam blijft overigens achterwege. Hij wordt ‘in het bijzijn van Op den Velde doodgeschoten’ omdat hij ‘de zaak tot in de finesses verried’, aldus deze anonieme, maar gezien zijn verdere verhaal goed ingevoerde illegaal. “De stukken van dit verraad werden nog juist voor Dolle Dinsdag doorgestuurd naar de Sicherheitsdienst, Euterpestraat te Amsterdam, maar werden merkwaardigerwijze door het bekende bombardement van de RAF vernietigd, waardoor de vrij lopende leden van het complot allemaal op miraculeuze wijze de dans ontsprongen.”
Op zondag 5 maart leidt Eikema nog een paar diensten, waarvan eentje met de saillante titel ‘Tot het offer bereid’. Twee dagen later pakt hij zijn rijwiel en verlaat Zaandam. “Toen werd mij de grond te heet onder mijn voeten en heb ik een maand lang gefietst van zuid naar noord en van oost naar west. Van Zaandam naar Dordrecht en van Dordrecht naar Deventer, vandaar naar Groningen en zo terug.” In Utrecht verschaft een jeugdvriend hem enige tijd onderdak, in Ruinerwold logeert hij bij zijn zwager. Op 4 april acht hij de situatie veilig genoeg om terug te fietsen naar zijn woonplaats. Enkele dagen later klinkt zijn bariton weer in de Westzijderkerk. Het is Pasen, het feest van de opstanding.
2.
De weerzin tegen het nationaal-socialisme zit er bij de vrijzinnig-liberale familie Eikema diep in. “Hier en daar roert een nieuwe partij zich erg, wat al te erg met een Mussert als kringleider”, schrijft Eikema sr. begin 1934 aan zijn zoon. “Waar moet dat heen? Een zware concurr. wordt de predikanten aangedaan!!” Vader en moeder Eikema zullen het hoogtepunt van Musserts carrière niet hoeven beleven. Ze overlijden in 1936. Jan, sinds begin jaren dertig als dominee werkzaam in Schagen, is dan al actief in zowel de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) als in de Nederlandsche Beweging voor Eenheid door Democratie (EdD). Het zijn organisaties die zich keren tegen het opkomende nazisme en dan ook nauwe banden met elkaar hebben.
De in 1901 opgerichte VDB verenigt liberale en radicaal-progressieve elementen in zich. De bond streeft naar vrijheid voor alle godsdienstige en politieke groeperingen en maakt zich als eerste grotere partij sterk voor het vrouwenkiesrecht. Dat laatste is voor de prominente feministe Aletta Jacobs een belangrijke reden om zich bij de VDB te voegen. De partijtop is fervent aanhanger van de Volkenbond en voorstander van democratie binnen de koloniën. In de jaren twintig en begin jaren dertig sluit de VDB zich aan bij nationale en internationale ontwapeningsinitiatieven, een houding die ze gemeen heeft met onder meer de SDAP. Maar in tegenstelling tot de sociaal-democraten heeft de VDB geen bezwaar tegen het persoonlijke eigendomsrecht. Met de 5-7% van de stemmen die de VDB tijdens het interbellum gemiddeld haalt is ze een aantrekkelijke partner voor links en voor rechts. Partijprominenten als Henri Marchant en Pieter Oud -met wie Jan Eikema regelmatig contact heeft- treden toe tot het kabinet-Colijn.
Eenheid door Democratie heeft met de VDB gemeen dat zowel het communisme als het fascisme wordt afgewezen. De oprichting van EdD vindt plaats op 29 juni 1935. Tijdens een drukbezochte bijeenkomst in het Amsterdamse Bellevue worden de beginselen vastgesteld: het verdedigen van de democratie, onafhankelijk van religies en politieke stromingen. Twee maanden eerder heeft de Nationaal Socialistische Beweging bij de Statenverkiezingen 300.000 stemmen behaald, 8% van het totaal. ‘Nóch Mussert, nóch Moskou’ wordt de EdD-slogan, die daarmee als eerste buiten het verzuilde bestel om grote aantallen Nederlanders weet te binden in een verband dat de democratische waarden verdedigt. Eind 1937 heeft EdD bijna 30.000 leden, het hoogtepunt in de korte geschiedenis van deze organisatie.
Een van die leden is dus Jan Eikema. Hij behoort in zijn woonplaats tot de EdD-oprichters en wordt er in mei 1937 zelfs afdelingsvoorzitter. Voor Eikema staat vast dat, zoals de invloedrijke theoloog Karl Barth al in 1935 beklemtoont, de kerk onmogelijk tegelijkertijd de leer van Jezus Christus en Adolf Hitler kan belijden. Onvermoeibaar propageert hij de beginselen van zowel de VDB als EdD, lezingen gevend en inleidingen houdend daar waar hij welkom is. De Schager Courant memoreert dan ook bij Eikema’s vertrek naar Zaandam diens ‘bemoeienis met de brandende strijd, welke in deze dagen de democratie om haar bestaansrecht te voeren heeft’. “Rustig, devoot, suggestief als kanselredenaar, kan ds. Eikema fanatiek zijn waar ’t er om gaat de grote massa bij te brengen, wat mr. Oud onlangs hier nog zo treffend noemde de ‘eeuwige gedachte van de democratie’.” Het is dan ook pikant dat eind 1938 predikant H. Baudet aan Jan Eikema vraagt, in diens hoedanigheid van redacteur bij het hervormde blad Het Klokketouw, om te overwegen een dominee uit Oostwoud te contracteren. Over de man gaat namelijk het verhaal dat hij NSB’er is. Baudet aarzelt: “Is ’t nu zaak collega Diephuis op te wekken medewerker van en propagandist voor Het Klokketouw te worden? Of…? Zeggen wij, met een variant op Hitlers woord ‘Wir brauchen keine Tzechen’, ‘Wir brauchen keine NSB’ers’.” Eikema’s reactie is zoekgeraakt, maar Diephuis, inderdaad een NSB-aanhanger, wordt niet in dienst genomen.
De Nationaal Socialistische Beweging reageert geprikkeld op predikanten als Baudet, de ‘rode’ Johan van Mullem en Eikema. De partij verslikt zich wanneer dominee Harm van Lunzen, een jeugdvriend van Eikema, opstapt als redactielid van het door Van Mullem geleide kerkperiodiek Ons Godsdienstig Leven. Van Lunzen wil zijn naam niet ‘meer verbonden zien aan een blad dat voortdurend artikelen bevat die mijns inziens in bolsjewiserende richting gaan’, citeert het NSB-tijdschrift De Strijd hem enthousiast, in een poging de twee tegen elkaar uit te spelen. Het gejuich over deze onverwachte medestander klinkt te vroeg. Van Lunzen zal zich, mét Van Mullem, ontpoppen tot een fervent nazi-bestrijder, een houding die hem overigens tijdens de oorlog wel vier maanden gevangenschap oplevert.
Ook Eikema krijgt redactionele aandacht van De Strijd. “Van een fanatiek iemand uit ons kiescollege die weet dat ik u hoog acht, vond ik in mijn brievenbus De Strijd van 22-5-1937, waarin een ‘waarderend’ artikel over u stond”, schrijft een collega hem. “U zou n.l. gesproken hebben voor de vereniging ‘Eenheid door Doodsangst’. Wat een spul, hè?” De bewuste tekst is verloren gegaan, maar heeft ongetwijfeld weinig positiefs bevat over de EdD-vertegenwoordiger. Over de genoemde toespraak is wel een artikel bewaard gebleven uit de Schager Courant. De schrijver ervan refereert aan een EdD-bijeenkomst op 11 mei 1937, waar zo’n 380 bezoekers afkomen op een lezing van burgemeester Joris in ’t Veld. Voorzitter Eikema leidt hem in. Die weet dan overigens nog niet dat hij In ’t Veld nadien vaker zal tegenkomen, in zijn nieuwe standplaats Zaandam. “Er zijn heel wat in ons land die besmet geworden zijn door de ziektekiemen die met de oostenwind hierheen zijn gewaaid, die van ’t communisme en het nationaal-socialisme”, haalt de Schager Courant Eikema aan. “In verband met de mening die men meerdere malen hoort: ‘Geef Mussert ’n kans’, herinnert spreker aan het bijbelwoord: ‘Geef de duivel geen kans’. Niet dat spreker de heer Mussert een duivel noemt, maar het nationaal-socialisme brengt de gevaren van de duivel met zich mee.” In ’t Veld daarentegen straalt optimisme uit: “Men zegt dat de dictatuur de vrucht is van overrijpe democratie. Maar als dit juist was, dan zou de dictatuur kans hebben gekregen daar waar de oudste democratieën heersten. Het tegendeel is waar, de dictatuur heeft vaste voet gekregen in de landen waar de democratie in haar kinderschoenen stond, in Rusland, Italië, Duitsland, in de Donaulanden, maar niet in de landen met gevestigde democratie, zoals in Engeland, de Scandinavische landen, Amerika, Frankrijk, België en Nederland. In die landen maakt de dictatuur geen kans.”
Eikema verschilt met de Zaandamse burgemeester van mening. Al eerder heeft hij publiekelijk zijn angst voor een nieuwe wereldoorlog uitgesproken. “De geestelijke verwarring is nu groter dan ooit en er is maar heel weinig voor nodig of het drama van 1914 herhaalt zich. Het zegt toch wel heel veel dat men zich op een internationaal congres, dezer dagen in Zuid-Amerika gehouden, in alle ernst heeft afgevraagd: ‘Zal Europa een nieuwe oorlog kunnen dragen, of zal het daaraan bezwijken? En als Europa bezwijkt, zal dan de nieuwe wereld (dat is Amerika) bereid staan de erfenis te aanvaarden en de leiding der beschaving over te nemen?’.” Het zijn profetische woorden.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog reist Eikema in z’n eentje door België en Noord-Frankrijk. Sportief als de dominee is verkent hij deze landen per fiets. Het is augustus 1939 en meer dan onrustig in Europa. De Anschluss van Oostenrijk met Duitsland heeft ruim een jaar eerder plaatsgevonden, de nazi-overrompeling van Tsjechië een half jaar. Op 25 augustus stuurt Eikema zijn gezin een ansichtkaart vanuit hotel l‘Univers in het plaatsje Arras. “Onderweg zaten de mensen overal te luisteren naar de Franse radio”, schrijft hij. “Er waren ook oproepen voor de reservisten aangeplakt.” De inwoners van het zuidelijker gelegen Amiens bereiden zich eveneens voor op de komende ontwikkelingen. “Overal zie je reservisten en mensen die de toestand bespreken”, signaleert hij een dag later. Nog geen week na deze tweede ansichtkaart valt Duitsland Polen binnen. Vrijwel onmiddellijk verklaren Groot-Brittannië en Frankrijk Hitler de oorlog. Het begin van de Tweede Wereldoorlog is een feit. In allerijl fietst Eikema terug naar Zaandam, bang dat de grenzen worden gesloten voordat hij zijn thuisbasis heeft bereikt. “Ontwapening…wanneer?”, luidt de titel van zijn eerstvolgende preek.
De NSB voelt zich gesterkt door de fascistische expansiedrift. Keer op keer probeert de beweging de boodschap van Eenheid door Democratie teniet te doen. Enkele leden bekladden het EdD-hoofdkantoor in Utrecht met leuzen en runetekens. EdD-sympathisanten op hun beurt passen de affiches met daarop het hoofd van Anton Mussert en de slogan ‘Zonder deze man heeft Nederland geen toekomst’ aan door de ‘Z’ of de ‘g’ onzichtbaar te maken. De koude oorlog tussen ‘Eenheid door Dimitroff’ (zoals de NSB haar tegenstander betitelt) en ‘Mussert? Wind!’ (de EdD-woordspeling op de NSB-kreet ‘Mussert wint!’) duurt tot aan het moment dat Duitsland de aanval inzet op Nederland.
De familie Eikema wordt wakker van het geluid van overkomende vliegtuigen. Ze haasten zich naar beneden en zien, staande in hun voortuin, de militaire formaties passeren. De eerste uren zijn ze aan de radio gekluisterd, pogend de ontwikkelingen te volgen. Oudste dochter Lied wordt naar de winkel gestuurd om tape te halen. Het gezin plakt de ramen af, in een poging om ingeval van een bominslag het aantal rondvliegende glasscherven te beperken. “Toen de avond viel verzamelden de mensen zich op de straten om met elkaar te praten en nieuws uit te wisselen”, beschrijft Hanneke Eikema de opgewonden sfeer. “Ik rende van de ene groep buren naar de andere om te luisteren naar wat zij hadden gehoord en gaf dat door aan mijn ouders. Mijn vader probeerde om enkele huilende mensen te kalmeren.”
Als lid van de Luchtbeschermingsdienst maakt vader Eikema na het invallen van de duisternis rondjes door de wijk. In de nacht van 13 op 14 mei loopt hij met zijn jonge buurtgenoot Gerrit de Bruijn over de Herengracht. Bij diens kerkelijk huwelijk, twee jaar later, zal de predikant er herinneringen aan ophalen. “Wij moesten tal van posten passeren om de school op de Stationsstraat te bereiken, vanwaar licht uitstraalde. In die nacht hoorden wij onstellende berichten. Wij hoopten dat ons leger de strijd nog een lange tijd zou kunnen volhouden, maar wij vreesden het ergste. De volgende dag kwam de capitulatie. Het was een harde slag en wij konden nauwelijks vermoeden dat de ellende die op de capitulatie zou volgen zó groot zou zijn.” Hij uit zijn onmacht tijdens de eerstvolgende kerkdienst, zich daarbij vooral afzettend tegen de collaborateurs. “Het meest bedroeft ons het verraad, dat als een kanker in verschillende kringen van ons volk is ingevreten! Onze soldaten hebben hun plicht gedaan en meer dan hun plicht. Zij hebben gestreden met weergaloze moed en met zoveel kundigheid en hardnekkigheid dat zij het respect van de tegenstander hebben afgedwongen, en wij zullen hen daar altijd dankbaar voor blijven. Maar tegen sabotage en verraad is niet te vechten!”
De Duitse overrompeling van Nederland betekent ook de voorlopige overwinning van de NSB op haar opponenten. Eenheid door Democratie heeft zich overigens voorbereid op een nationaal-socialistische bezettingsmacht. De uit metalen plaatjes bestaande ledenadministratie verdwijnt in allerijl in de oven. Ook de rest van het archief wordt verbrand. De tegenpartij blijft met lege handen achter.
“Spreker stond voornamelijk stil bij de oorlog en zei dat de mensheid zich deerlijk vergist heeft wanneer ze meende het hoogtepunt van cultuur bereikt te hebben. Gebleken is dat ze nog maar aan het begin staat. (…) De leuze van vroeger ‘Als gij de vrede wilt, bereid u ten oorlog’ moet vervangen worden door ‘Als gij vrede wilt bereid u voor op den vrede’.” Het citaat is opgetekend uit de mond van Eikema. Maar waar deze woorden wellicht nog opgeld deden in mei 1918, toen hij ze uitsprak als hoofdbestuurslid van de Bond van Jonge Democraten, verliezen ze 22 jaar later hun geldigheid, in ieder geval tijdelijk. Met de opkomst van het nationaal-socialisme hebben de VDB en haar jongerenorganisatie BJD in de loop van de jaren dertig hun verzet tegen nationale bewapening opgegeven. Eikema is meegegaan met de partijlijn, zij het met pijn in het hart. Decennia lang preekte hij het pacifisme. Maar nu de Wehrmacht ook Nederland heeft veroverd bereidt hij zich voor op de oorlog. Niet met wapens overigens, maar via het woord.
Met het erkennen van de nederlaag is de Nederlandse onzekerheid nog niet voorbij. Vele tienduizenden mannen hebben aan het front gevochten. De achterblijvers vragen zich af of hun strijdende vrienden en familieleden de gevechten hebben overleefd. Na een periode met meer vragen dan antwoorden blijken er 2200 militairen te zijn gesneuveld als gevolg van oorlogshandelingen, onder wie veertien Zaankanters. Hoewel Zaandam, waar Jan en Sien Eikema sinds de zomer van 1938 met hun twee tienerdochters de pastorie aan de Herengracht bewonen, gespaard blijft van bombardementen en gevechten, heerst ook hier verwarring. “Het enige dat ons is overgebleven is de saamhorigheid”, houdt burgemeester Joris in ’t Veld zijn gehoor voor tijdens de begrafenis van Sipke Lootsma. De geschiedenisleraar heeft zichzelf na de capitulatie het leven benomen. Op de Burcht geven de in Zaandam gelegerde manschappen hun -vaak onklaar gemaakte- wapens af en Duitse soldaten nemen strategische posities in. Evenals duizenden streekgenoten haalt het echtpaar Eikema de bankrekening leeg. De vooroorlogse verduisteringsopdracht blijft gehandhaafd, maar leerplichtige kinderen moeten na een paar dagen vrijaf te zijn geweest weer gewoon naar school. Jongste dochter Hanneke bezoekt als vanouds het vlakbij gelegen Gemeentelijk Lyceum. Buiten schooltijd gaat ze op verzoek van het Rode Kruis met haar padvindersclub langs de deuren om mensen te vragen bloed te doneren voor de gewonde soldaten.
De bezetting is nog geen maand oud als Jan Eikema een kaartje ontvangt van een collega uit Groningen: “Ten mijnenst vervoegde zich een jongeman: Van Dijk”, schrijft deze predikant. “Hij vertelde mij dat hij in de verwarring van de eerste oorlogsdag zich door u had laten dopen en bevestigen als lid van de N.H. kerk. Nu achteraf wist hij eigenlijk niet goed wat er met hem gebeurd was en hij vroeg mij om opheldering.” Onbekend is welk advies Eikema heeft verstrekt, maar het voorval tekent de heersende twijfel gedurende die beginfase.
Jan Eikema is wachtcommandant van de Luchtbeschermingsdienst in wijk E, zijn eigen woonomgeving. Hij dient te controleren of de gebouwen voldoen aan de verduisteringsvoorschriften en in geval van bombardementen moet hij eerste hulp verlenen aan de slachtoffers. Maar wijk E blijft gespaard van bommen en raketten. De inzet als LBD-vrijwilliger beperkt zich tot nachtelijke controleronden en oefeningen. Het parochiewerk gaat uiteraard ook gewoon door. Met drie collega-predikanten verzorgt Eikema de zondagse diensten in de Oost- en Westzijderkerk (in de volksmond Bullekerk genoemd). Dagelijks gaat hij op huis- en ziekenbezoek, soms moet er een begrafenisdienst worden geleid. Verder continueert hij zijn redactiewerkzaamheden voor de vrijzinnig hervormde bladen Het Klokketouw en Gemeenteleven en is hij sinds april 1940 landelijk bestuurslid van de Evangelische Maatschappij.
De nieuwe machthebbers bezweren dat ze hun overtuiging niet zullen opdringen aan het verwante Nederland, een ‘land van volbloed Germanen’. Het is schone schijn. De Eerste en Tweede Kamer worden vrijwel onmiddellijk buiten werking gesteld, de communistische partijen CPN en de RSAP krijgen een verbod opgelegd. Eind juni 1940 vernemen de gemeentebesturen dat werklozen die arbeid in Duitsland weigeren geen uitkering meer mogen ontvangen. De hervormde kerk worstelt met dit gebod. In een vertrouwelijke brief aan haar plaatselijke medewerkers oppert de Federatie van diaconieën de mogelijkheid om werkweigeraars van advies te voorzien en, waar nodig, ‘teneinde een gezin voor broodsgebrek te bewaren, enige ondersteuning in natura’ te verlenen. De basishouding van de federatie is echter nog ‘dat onze diaconiën in het algemeen zich bereid moeten tonen de beslissing der overheid als juist te aanvaarden’.
Ook op andere gebieden halen de nationaal-socialisten de teugels aan. Waar de hervormde kerk nog altijd haar steun betuigt aan de monarchie en zelfs zo nu en dan het Wilhelmus inzet, moet dat voortaan afgelopen zijn. Op 13 augustus 1940 stuurt burgemeester In ’t Veld een briefje naar de kerkenraad. De Provinciecommissaris heeft hem laten weten ‘dat ook speciale godsdienstoefeningen en kerkdiensten op verjaardagen of andere gedenkdagen van leden van het Huis van Oranje moeten worden beschouwd als door de Duitse autoriteiten verboden handelingen’. Eikema en zijn collega’s trekken zich er weinig van aan. De risco’s voor lief nemend blijven ze Gods zegen vragen voor het gevluchte koningshuis.
Wilhelmina Eikema maakt zich zorgen over haar broer Jan. Vanuit haar woonplaats Nieuwe Pekela schrijft ze op 24 september 1940: “En als ik zo de vliegmachines hoor snorren, dan denk ik steeds aan jullie te Zaandam, zo dicht bij Amsterdam, want daarvan horen we wel eens dit en dat. Dat komt, Vegter (onze buurman z’n zoon) is er op het Internaat Stoomv. Mij. ‘Nederland’, Javakade Amsterdam. Hij heeft Jan zaterdag nog geschreven, over de granaatscherven die daar soms door de lucht zweefden. Enfin, wanneer ’t je te benauwd wordt, dan bieden wij je wel logies hoor!” Daar zal het niet van komen, want nog geen jaar later overlijdt Eikema’s enige zuster na een galblaasoperatie.
In Wilhelmina’s brief komt ook de gezondheid van Sien Eikema ter sprake. De 45-jarige echtgenote van de predikant kampt al een tijdje met uitvalverschijnselen. Haar klachten worden langzaam maar zeker erger. Het duurt even, maar dan wordt de diagnose gesteld: ze heeft multiple sclerose. De voordien zo vitale vrouw zoekt steeds vaker haar bed op, lusteloos en hulpbehoevend. De slopende ziekte vraagt ook veel van haar man. Die moet toezien hoe, zoals hij zelf zegt, de aandoening ‘haar lichaam en haar geest en zelfs haar karakter heeft aangetast en verwrongen’. Hij heeft zijn handen al vol aan zijn werk en het reguliere gezinsleven en daar komt in toenemende mate de zorg voor Sien bij. En alsof dat nog niet genoeg is doet de algemene synode van zijn kerk steeds vaker een beroep op hem en zijn collega’s om de voortschrijdende nazi-onderdrukking niet lijdzaam te accepteren.
De hervormde kerk laat haar afwachtende houding uit de begindagen varen onder leiding van de moedig opererende synodesecretaris Koeno Gravemeyer. Hoewel nog maar net aangetreden in die functie neemt Gravemeyer al in mei 1940 het voortouw bij het kweken van een verzetsmentaliteit. Hij waagt het om in het eerste nummer na de capitulatie van het Weekblad der Nederlandsche Hervormde Kerk ‘de aankweking van liefde voor Koning(in) en Vaderland’ te promoten. Het is een standpunt waaraan hij vijf jaar lang consequent zal vasthouden. Als vertegenwoordiger van het grootste protestante kerkgenootschap (volgens de volkstelling van 1930 telde Nederland toen 2,7 miljoen hervormden) heeft hij veel invloed, maar loopt hij ook veel risico’s. Het belet hem niet om zich in te zetten voor een kerkelijk protest tegen de antisemitische maatregelen die de bezetter stapsgewijs invoert. Begin oktober worden op grote schaal Ariërverklaringen geëist. Bovendien mogen joden niet meer aan de slag in overheidsfuncties. Voor zes kerkgenootschappen is het de druppel die de emmer doet overlopen. In een gezamenlijke brief aan Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart noemen ze het gedeeltelijke beroepsverbod ‘in strijd met de Christelijke barmhartigheid’ en doen ze een -overigens vergeefs- beroep op hem om de voorschriften in te trekken. Een dag later ontvangen alle hervormde predikanten het synodeverzoek om in de dienst van zondag 27 oktober een kanselboodschap voor te lezen waarin wordt herinnerd ‘aan het hoge goed van de geestelijke vrijheid’. Verder wordt hen de mogelijkheid geboden om hun toehoorders deelgenoot te maken van het adres aan Seyss-Inquart met de bedenkingen ‘tegen de onlangs uitgevaardigde voorschriften waarbij de benoeming en bevordering van ambtenaren en andere personen van joodse bloede in Nederland wordt verboden’.
Het is een oproep naar Eikema’s hart. Drie weken eerder al heeft hij zich tegenover de 195 toehoorders in de Bullekerk kritisch uitgelaten jegens hen die doorleven alsof er niets aan de hand is. “Deze tijd is een ellendige tijd, een misdadige tijd, een tijd waarin de slechtste elementen naar boven komen, waarin de slechtste eigenschappen van de mens zich kunnen ontwikkelen en ontplooien”, geselt hij de meelopers en halfslachtigen. “Oude zekerheden storten ineen, beproefde theorieën worden weggevaagd. Vertrouwen en liefde moeten wijken voor wantrouwen en haat.” Deze tegendraadse toon zal Eikema in veel diensten handhaven; meestal vurig in klein gezelschap en voorzichtiger bij een groot en daarmee moeilijker te controleren publiek, maar immer consequent en kritisch van toon.
Hij maakt van zijn hart geen moordkuil. Niet in zijn gebedshuis en niet in zijn eigen huis. Wanneer de feestdagen aanbreken vindt hij een door ‘de Sint’ ondertekend gedicht tussen zijn kado’s. Een fragment:
“Nederland, wat is uw land veranderd, dominee?
Ik mis dat echte Hollandse idee!
De spontaniteit, de vrijheid van weleer.
Die vind en zie ik nergens meer.
Ik zie je land, bezaaid met groene en bruine heren.
Zij kijken de mensen aan, ik dacht: ‘Krijg de klere’.”
De maakster, Eikema’s vrouw of -gezien de stijl waarschijnlijker- een van zijn dochters, constateert dat de dominee ‘niets onder stoelen of banken’ steekt en ‘het vrijheidswoord voor ieder’ laat weerklinken. Dat hij daartoe de mogelijkheid krijgt is mede te danken aan de steun uit zijn werkomgeving. Weliswaar stelt zijn collega-predikant J. Fritzsche zich aanvankelijk pro-Duits op, de twee andere collega’s (A. van Wijk en C. Met) hebben weinig op met het nationaal-socialisme. En binnen de Zaandamse kerkenraad verzet vooral secretaris August Sabel zich tegen de extreem-rechtse tijdgeest.
Uit de maand december dateert ook een tegen de NSB gericht vlugschrift. ‘Opgesteld met ds. Eikema te Zaandam op de Herengracht’ is er na de bevrijding onder gezet. “Landgenoten. Laat ons elkander bemoedigen in deze ernstige tijd. Het leed, dat over ons gekomen is, zullen wij met Gods hulp manmoedig en gelaten dragen”, begint de boodschap. Na de hoop te hebben uitgesproken op de terugkeer van ‘een vrij en onafhankelijk Nederland’ haalt de schrijver hard uit over ‘het aantal onwaardigen’ dat ‘aan de vijand handlangersdiensten heeft bewezen’. “Onthoudt, landgenoten, de namen van de verachtelijke lafaards, die onze jongens hebben aangevallen in de rug, hen vanuit de huizen hebben beschoten en hen door verraad aan vijandelijk vuur hebben blootgesteld. Noteert de namen van de vrouw en het meisje die zich onwaardig gedragen. De letters NSB dragen een vloek van geheel nationaal voelend Nederland.” Het pamflet sluit af met de oproep om de tekst over te nemen en door te geven en de kreet: “Leve het vaderland. Moed en vertrouwen.”
Jan Eikema is er de man niet naar om zich te laten censureren. Hij bedankt dan ook als redacteur van het provinciale kerkblad (waarbij overigens de vraag is of hij vindt dat uitgeverij Van Gorcum te veel aan de leiband van de Duitsers loopt of dat hij het preventieve toezicht op de pers zat is). “De tijd is gekomen om mijn werk aan een ander over te dragen”, laat hij de directeur weten. Niet lang daarna eindigt ook zijn medewerking aan de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep, die zo nu en dan zijn diensten uitzendt. Dit keer heeft hij geen keuze. De inhoud van de programma’s, zo verneemt hij, is ‘in strijd met de eisen welke de Nederlandse omroep als rijksinstantie aan zijn uitzendingen dient te stellen’.
De dominee is somber. De tweede kerstdag van 1940, normaliter de afsluiting van een vreugdevolle maand, opent hij de viering in zijn gemeente met de vraag of het eigenlijk wel een tijd is voor feest. “Eigenlijk niet”, antwoordt hij zelf. “Nog altijd is ons land in rouw om wat in mei van dit jaar gebeurd is. Er is zoveel leed in de wereld, er is zoveel leed in ons eigen land. Wij hebben zoveel moeten afstaan, wij zijn van zoveel mooie dingen beroofd dat wij eigenlijk niet in de stemming zijn om feest te vieren.”
3.
De neerslachtigheid die zich gaandeweg 1940 van Jan Eikema meester maakt zet zich het jaar daarop voort. In tegenstelling tot sommige andere politieke partijen is de Vrijzinnig Democratische Bond nog niet verboden. Het biedt Eikema de kans om begin 1941 de Zaanse jongerenafdeling van deze partij toe te spreken. Het is een klein clubje dat hem aanhoort, geestverwanten bovendien. Hij voelt zich dan ook vrij om zijn hart te luchten. Opnieuw benadrukt hij de ‘ontzaglijk moeilijke tijd’ die Europa doormaakt. “Hoeveel jonge mensen zijn er niet die door de wereldgebeurtenissen totaal uit het lood geslagen zijn, die al hun idealen verloren hebben. Zij begrijpen niets meer van de wereld, niets meer van het leven. Met politiek willen zij niets meer te maken hebben. Het is toch alles één vuile bende!” Hij haalt de humanist Erasmus aan, een van zijn favoriete auteurs. “Erasmus heeft maar weinig van zijn idealen verwezenlijkt gezien, en hij was diep teleurgesteld. Hij noemde zijn tijd -en dit moge een troost zijn voor hen die menen dat wij nú wel de aller-ellendigste tijd beleven die er ooit geweest is, dat wij nú wel het dieptepunt bereikt hebben- (…) een aller-misdadigste, de ongelukkigste en bedorvenste die men denken kan.” Enkele regels gaan over het geïnstitutionaliseerde antisemitisme, iets waarover Eikema vanaf die dag met grote regelmaat zal spreken. “Hoeveel moois is er al niet kapotgemaakt, hoeveel leed is er al niet uitgestort over arme medeburgers die niet minder zijn dan wij, maar die nu eenmaal joods bloed in hun aderen hebben.” De dominee doet een nauwelijks verhulde oproep tot verzet. “Sluit u aan en tracht u met ons te ontwikkelen, opdat gij eenmaal niet slechts u democraat voelt, doch ook in staat zult zijn de democratie met hand en tand te verdedigen tegen de aanvallen van hen die haar niet gunstig gezind zijn”, haalt hij instemmend een eerdere toespraak van zijn vriend en VDB-prominent Pieter Oud aan. “De ware democraat (…) weet wel dat de reactie en de tirannie zich sterk kunnen maken, hij weet wel dat de ellendigste middelen worden gebruikt om een mens te breken, maar hij buigt zijn knieën niet, hij zet zijn tanden op elkaar, hij volhardt.” Het zijn zinnen die stuk voor stuk kunnen leiden tot een gang naar het concentratiekamp. Eikema kent de risico’s, maar beseft ook dat hij zich tussen gelijkgezinden bevindt.
Vijf maanden na dit betoog tegen de nationaal-socialistische ‘modebeweging’ en ‘de misstanden in de huidige samenleving’ maakt het Rijkscommissariaat overigens bekend dat alle vooroorlogse, niet-nazistische partijen worden ontbonden. Ook de VDB krijgt een verbod opgelegd. Het laatste restje van de door Eikema zo hartstochtelijk beleden democratie gaat ten onder.
Op 5 februari 1941 stuurt de Algemene synodale commissie van de Nederlandse hervormde kerk een vertrouwelijk schrijven naar de kerkenraden en diaconieën. Daarin wordt verzocht om op geen enkele manier mee te werken aan de charitatieve, maar nationaal-socialistische Winterhulpacties. In Zaandam gaat men onmiddellijk akkoord. Ouderling Sabel doet zelfs nog een stap extra. De Zaanse bedrijven die voor de bezetter werken kunnen zich moeilijk aan de Winterhulp onttrekken. Zij storten dan ook vaak gul. Gemeente-ontvanger Tjeerd Kingma is aangewezen als plaatselijk penningmeester van Winterhulp, maar speelt de gegevens over grote giften door naar Sabel. Het verzet heeft daardoor al snel zicht op de economische collaborateurs.
Burgemeester In ’t Veld krijgt op 4 maart 1941 ontslag aangezegd. Hij wordt even later gevolgd door de politiecommissaris C. Rosscher en enkele van zijn collega’s. Ze hebben zich te weinig deutschfreundlich opgesteld voor en tijdens de Februaristaking, een week eerder. Het is de Duitsers gelukt om die arbeidsonderbreking de kop in te drukken, ondanks de aanvankelijk weinig coöperatieve houding van In ’t Veld en Rosscher. De eerste dagen blijven er wel eenheden van de Duitse politie in Zaandam gelegerd. Ze staan paraat om in te grijpen bij een volgende opstand. Maar er gebeurt verder niets in de stad en op 8 maart wordt de uitzonderingstoestand opgeheven. Wel waarschuwt de nieuwe burgemeester, Cornelis van Ravenswaay, dat hij streng zal straffen als er nieuwe rellen ontstaan. “Elementen die zich aan deze waarschuwing niet houden, stellen zich niet alleen bloot aan strafvervolging door de Nederlandse Justitie, doch ook aan preventieve en repressieve maatregelen welke, zo nodig, zeer ingrijpend zullen zijn”, laat hij in de kranten afdrukken.
Tijdens deze rumoerige periode zendt Koeno Gravemeyer namens het Convent der Kerken (de eerder genoemde zes kerkgenootschappen plus, na aandringen door de achterban, de evangelisch-lutherse kerk) een volgend bezwaarschrift naar de machthebbers in Den Haag: “Zo zijn in het beeld dat de openbare straat meer en meer gaat vertonen -in de behandeling welke in steeds toenemende mate aan het joodse deel van de Nederlandse bevolking ten deel valt, in de groeiende rechtsonzekerheid, in de voortgaande aantasting van vrijheden welke de noodwendige voorwaarden zijn voor vervulling van Christenplichten- evenzovele duidelijke symptomen te zien van een toestand die niet alleen een klem legt op het geweten van onze landgenoten, maar ook naar de diepste overtuiging der kerken indruist tegen de eis van Gods woord.” Betrouwbare koeriers bezorgen de hervormde predikanten in Nederland op 6 maart een afschrift van de brief.
De geleverde tekst betekent voor Eikema een stimulans. De dag na het opheffen van de uitzonderingstoestand is hij voorganger tijdens een gewijde bijeenkomst in de Westzijderkerk. Met zo’n 330 overwegend jonge toehoorders is het gebedshuis aardig gevuld. Eikema gebruikt een boodschap die hij al in 1924 schreef, maar actualiseert de inhoud. Alleen al de titel kan worden beschouwd als een provocatie: “In dit teken zult gij overwinnen!” Een verslaggever van het plaatselijk dagblad noteert dat de leidsman het opneemt voor ‘het oude volk, waaruit zoveel goeds en heiligs is voortgekomen’. De joodse gemeenschap, want over hen gaat het, wordt ‘thans opgejaagd en is zelfs niet meer veilig in Nederland, dat altijd een bolwerk was van vrijheid en verdraagzaamheid’. Het aparte is dat deze woorden wel de maandagkrant halen en daarmee tienduizenden lezers bereiken, maar niet voorkomen in de bewaard gebleven preek. Wellicht heeft de verslaggever er zijn eigen interpretatie op losgelaten, misschien ook is Eikema overgegaan op improvisatie.
De rest van het gepassioneerde betoog liegt er overigens ook niet om. De voorganger verhaalt van Jezus’ kruisweg en trekt parallellen met de bezettingstijd. Met luide stem beschrijft hij de executie van een ‘heldhaftige’ krijgsgevangene door buitenlandse troepen en het effect daarvan op een toekijkende boer: “Als de morgen aanbreekt, wordt er op de deur gebonkt. Er klinken luide stemmen in een vreemde taal. Kalm en onversaagd doet hij de vijandelijke soldaten open. Vrees of vijandschap kent hij niet. Zijn leven is op een hoger plan gekomen.” En opnieuw betoont hij zich weerspannig: “Wij moeten strijden tegen de zonde, die ons van alle kanten belaagt. Tegen het kwaad in en om ons. Tegen schijnheiligheid en huichelarij. Tegen haat en wrok. Wij moeten strijden voor waarheid, gerechtigheid en liefde, voor vrijheid en verdraagzaamheid.”
De preek krijgt ruimschoots aandacht in de krant en heeft daarmee ook de belangstelling van het nationale SD-hoofdkwartier. In zijn wekelijks bericht aan het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn, getiteld Meldungen aus den Niederlanden, schrijft de Befehlshaber op 24 maart: “Het provinciale blad De Zaanlander loofde de voortreffelijke eigenschappen van de ontslagen politiecommissaris van Zaandam en publiceerde de rede van dominee J. Eikema, waarin hij woorden van troost had voor de joden.” Waarna de topman van de Sicherheitsdienst een deel van de preek citeert en daar dreigend aan toevoegt: “Over de krant en de christelijke vereniging ‘Versterking van het vrijzinnig godsdienstig leven’, waarvoor de dominee Eikema zijn rede hield, volgt een speciaal verslag.” Hoewel Eikema wonderbaarlijk genoeg geen nadelige gevolgen ondervindt van zijn gewaagde actie is het tijdens de oorlogsjaren de eerste en de laatste keer dat hij deze tekst gebruikt. Het represaillegevaar is te groot. Mensen zijn voor minder naar het concentratiekamp gestuurd. Steeds weer weegt Eikema de toenemende risico’s, al blijft hij jaar na jaar herinneren aan het lot van het joodse volk en de mogelijkheden om weerstand te bieden. Zo nu en dan schat hij het aantal NSB’ers in zijn publiek, noteert dat, om er vervolgens opgelucht bij te kunnen schrijven: “Geen problemen gehad.”
Toevallig is het niet dat er de hele maand maart vanaf de kansels stelling wordt genomen. Het vooral in en om Amsterdam massale protest tegen de anti-joodse overheidsmaatregelen, en met name de reactie daarop, doet sommigen beseffen hoezeer verzet geboden is. De Februaristaking betekent een keerpunt. Seyss-Inquart realiseert zich dat de kans verkeken is om Nederland geleidelijk aan te winnen voor het nationaal-socialistisch gedachtegoed. Hem rest niets dan te regeren via het leger en de politie, met steun van de NSB. In de Meldungen aus den Niederlanden inventariseert de Sicherheitsdienst welke godshuizen de opgelegde censuur negeren. De Duitsers hebben er lucht van gekregen dat er op 23 maart wellicht een synodale oproep tot ‘handhaving der vrijheden’ zal klinken vanaf de kansels. Her en der nemen er die zondag spionnen plaats in de kerkbanken. “In Zwolle zei een predikant in het slotgebed dat de bezetting zo spoedig mogelijk weer zou mogen verdwijnen en de oude vrijheid weer zou mogen terugkeren”, heet het in de Meldungen. “In de Lasonderkerk in Enschede predikten twee dominees die in hun preek tot uitdrukking brachten dat alle mensen, ongeacht welk ras, broeders zijn.” Gravemeyer en andere kerkelijke vertegenwoordigers worden enige tijd vastgezet. Maar in tegenstelling tot de preken die wel hun weg vinden naar de SD vinden komt Eikema’s verhaal, uitgesproken in een met 390 aanwezigen opvallend volle Westzijderkerk, niet in de Meldungen terecht.
Ondanks de sancties tegen zijn collega’s continueert Eikema zijn protesten tegen het nieuwe bewind. Een paar voorbeelden geven een beeld van de toonzetting in zijn teksten: “De kerk van Christus heeft niet kunnen verhinderen dat Duitsland ons land en andere landen in enkele dagen overrompeld en uitgeschakeld heeft. Is de kerk dan weer in alle opzichten tekortgeschoten, heeft zij ons in alle opzichten teleurgesteld? Gelukkig niet, want zij leeft nog en zij spreekt nog, en terwijl andere machten hun hoofd gebogen hebben, heeft de kerk zich, tenminste in óns land, nog niet aan de duivel verkocht, ligt zij nog niet op de knieën voor de afgoden van deze tijd, durft zij het nog te wagen met waarheid en gerechtigheid, totdat… totdat misschien ook haar het zwijgen opgelegd wordt. (…) De behandeling van het joodse deel van onze bevolking, de groeiende rechtsonzekerheid, de aantasting van vrijheden die de noodzakelijke voorwaarden zijn voor vervulling van Christenplichten, dat alles druist in tegen de eis van Gods Woord.” (7 mei 1941, 38 toehoorders).
“Maar niet alleen bij uitzondering, van tijd tot tijd, moeten wij uitstijgen boven deze wereld; voortdurend, altijd door hebben wij te streven naar verheffing van ons levenspeil (naar verheffing van dat peil, dat sinds 10 mei 1940 zo bedenkelijk gezakt is), voortdurend hebben wij te streven naar de gang omhoog, naar hemelvaart.” (22 mei 1941, hemelvaartsdag, 147 toehoorders).
“Eén ouderpaar heeft aan hun dochter twee zeer bijzondere namen gegeven, namen die respectievelijk betekenen ‘vrede’ en ‘gelukbrengster’. Die namen mogen, volgens een onlangs uitgekomen besluit, niet meer in openbare bijeenkomsten genoemd, omdat zij gedragen worden door levende leden van het Huis van Oranje, maar bij de doop moeten zij nu eenmaal openlijk worden uitgesproken. Wij zullen er niet meer over zeggen, ieder denke zich het zijne daarbij.” (28 september 1941, doopplechtigheid).
Het hoeft geen verbazing te wekken dat in het opstandige, licht anarchistische Zaandam de diensten van Eikema veel aantrekkingskracht hebben. Zelfs de nauwelijks religieus georiënteerde verzetsleider Walraven van Hall en zijn echtgenote melden zich. Hun dochter Mary-Ann: “Vader en moeder gingen regelmatig naar zijn preken toe, omdat hij altijd in verhulde termen de Duitse maatregelen aan de kaak stelde.”
In de vroege ochtend van 22 juni 1941 trekken meer dan vijf miljoen Hitler-getrouwen de Russische grens over, in een ultieme poging het Rode Leger te verslaan. Die dag is Jan Eikema op weg naar Hilversum. Daar zal hij een preek houden op uitnodiging van de Nederlandse Protestantenbond. Een deel van zijn trein blijkt te zijn gereserveerd voor joodse jongens uit Amsterdam. Een groot aantal van de onder bewaking staande passagiers is Palestina-pionier en oorspronkelijk afkomstig uit het joodse werkdorp in de Wieringermeer. Na de ontruiming daarvan zijn ze naar de hoofdstad gebracht. De overigen zijn veertien leden van de joodse roeivereniging Poseidon, joden die op het verkeerde moment in een hoofdstedelijk café zaten, een balletje sloegen op een nabijgelegen tennisbaan of gewoon aan het wandelen waren. Ze zijn allemaal elf dagen eerder opgepakt door Duitse en Nederlandse politie-agenten, als straf voor enkele aanslagen op Duitse doelen, en vervolgens naar kamp Schoorl gestuurd. Het betreft de tweede grootschalige jodenrazzia in Nederland. De eerste klopjacht, op 22 en 23 februari van dat jaar, resulteerde in de Februaristaking. Om een herhaling daarvan te voorkomen heeft de bezetter dit keer gekozen voor een huis-aan-huisactie, aangevuld met relatief kleinschalige razzia’s.
De driehonderd pogromslachtoffers in de trein zijn op 22 juni nog onwetend van hun eindbestemming: vernietigingskamp Mauthausen. Onderweg naar Hilversum valt Eikema’s blik op de groep. Hij verneemt dat ze op weg zijn naar Parijs. Getuige zijn beschrijving denken de gevangenen zelf ook dat ze naar de lichtstad gaan. “En toen zij te Amsterdam moesten overstappen, zagen wij ze staan op een ander perron. Intelligente jonge mannen, studenten, gymnasiasten, hbs’ers en mts’ers, waarop een volk trots mag zijn. Wij wilden ze wel toeroepen, wij wilden wel op alle mogelijke manieren uiting geven van ons medeleven, maar het mocht niet, en er schoot ons een brok in onze keel. Toen wisten wij nog niet wat hun lot zou zijn.” Die onwetendheid is inderdaad alom aanwezig. Ter illustratie: in september van dat jaar informeert de Joodsche Raad bij het Rode Kruis waar dat Mauthausen ligt en of de ‘daar vertoevende personen regelmatig geld en levensmiddelenpakketten zullen mogen ontvangen’. Korte tijd later zijn alle driehonderd ‘daar vertoevende’ gevangenen uit Wieringen en Amsterdam vermoord, tezamen met de 425 joden die al in februari zijn weggevoerd uit de hoofdstad.
Wat Eikema op het Centraal Station ook niet kan bevroeden is dat een half jaar later de planmatige Nederlandse jodenverdrijving begint. Uitgerekend Zaandam wordt de eerste gemeente waar op bevel van de nazi’s de joodse gemeenschap, ruim tweehonderd mannen, vrouwen en kinderen, huis en haard moet verlaten. “U dient op eigen gelegenheid zaterdag, 17 januari 1942, uit Zaandam te vertrekken, nadat u door de politie daartoe toestemming hebt ontvangen”, opent het schrijven van de Joodsche Raad dat drie dagen eerder bij de slachtoffers op de mat is gevallen. De geadresseerden mogen alleen meenemen wat ze kunnen dragen. Hun overige bezittingen vervallen aan de staat. “De kosten van uw voorlopige onderbrenging zijn voor uw eigen rekening. (…) Niemand mag na vertrek uit Zaandam naar deze plaats terugkeren.” Het nieuwe, tijdelijke verblijf van de Nederlandse joden is het Amsterdamse getto, de voorpost van het concentratiekamp. De buitenlandse joden in Zaandam dienen naar kamp Westerbork te gaan.
De Zaandamse kerkgenootschappen reageren snel. Per brief verzoeken ze het Convent der Kerken ‘tussenbeide te komen, opdat deze maatregelen worden ingetrokken en elders worden voorkomen’. Ook gaat er een brief naar het Zaandamse gemeentebestuur: “Wij zijn van oordeel dat hier gehandeld is in strijd met de Nederlandse grondwet, die aan alle burgers gelijke rechten toekent, en in strijd met de Goddelijke wetten van recht en moraal.” Het is vechten tegen de bierkaai. De joodse Zaandammers keren niet terug en wanneer Seyss-Inquart medio februari de gezamenlijke kerken een audiëntie toestaat voegt hij de vertegenwoordigers toe dat de joden ‘nu eenmaal bedervers van de Arische stam waren, een gedegenereerd ras, een kwaadaardig gezwel aan het organisme van onze Europese volksgemeenschap, de schuldigen bij uitstek aan de oorlog en aan de pest van het bolsjewisme’.
Op 26 februari 1942 is Eikema te gast bij de vrijzinnig hervormde vrouwenvereniging in Westzaan. ‘Dante’ heeft hij zijn lezing genoemd, met als ondertitel ‘Door de duisternis tot het licht’. Op de kop af een jaar na de Februaristaking vertelt hij over het werk van de Italiaanse schrijver Dante Alighieri. Eikema legt een verband tussen La divina commedia, Dantes bekendste werk, en het mensonterende antisemitisme uit zijn eigen tijd. “Als Dante in onze tijd geleefd had, dan zou hij weer gewezen hebben op deze kleine aardbol, waar de mensen nog altijd elkander haten en bestrijden”, verklaart hij. “Waar in een zogenaamd beschaafd land het jodenkind van de andere kinderen afgezonderd wordt, omdat het een jodenkind is. Er is op school één bank vóór hem vrijgelaten, één bank achter hem, één bank terzijde van hem. Of er is een touw gespannen, dat de joodse banken van de andere scheidt. En als de klas door de stad naar een gymnastieklokaal gaat, dan gaan alle kinderen samen, alleen het jodenkind moet alleen. En op een ander deel van deze zelfde aardbol werpt de grote kolossus al zijn mensenmateriaal in de strijd om een klein, hoogstaand volk tot onderwerping te dwingen of uit te moorden.”
4.
Het NSB-weekblad Volk en vaderland ruimt op vrijdag 13 maart 1942 de twee eerste pagina’s in voor ‘opzienbarende onthullingen’ over de financiering van Eenheid door Democratie en de Vrijzinnig Democratische Bond. De nationaal-socialisten pretenderen een vooroorlogs complot van deze politieke stromingen te hebben ontdekt, bedoeld om de NSB naar de afgrond te helpen. Op de voorpagina van de krant prijkt een reeks voormannen van deze ‘negatieve beweging’. “Het zijn evenzovele joden en jodengenoten, dominees die bidstonden plachten te houden aan de vooravond van de eerste mei (dat betekende op de verjaardag van prinses Juliana!) en hun ‘godsdienstoefening’ soms besloten met het laten zingen van de Internationale. (…) En op de achtergrond stond de jood, de eeuwige jood: de parasiet op het lichaam van niet-joodse volkeren, die goud maakt uit volksnood – zonodig uit stromen mensenbloed!” Een van de genoemde ‘jodenknechten’ is Jan Eikema. Veel van de aldus in het blad gestigmatiseerden verdwijnen de maanden en jaren na de publicatie in gevangenissen en concentratiekampen. In april wordt bekend dat de protestantse predikanten Van den Bosch en Rutgers in het concentratiekamp zijn gestorven. Ze zijn de eersten in een lange reeks. De strijd verhardt zich verder.
Op paaszondag, 5 april, preekt Eikema in Wognum. Een dag later stuurt een kerkganger hem een waarschuwing. “Toen ik thuis was, dacht ik er over dat u de koningin en allen opnoemde. Weest u toch vooral voorzichtig. Wat zou het toch verschrikkelijk zijn als ze u eens aanbrachten, want ze zijn overal voor in staat.” (…) Men mag nu eenmaal niet voor zijn principe uitkomen. We zullen hopen dat de tijd eens zal komen dat we allen weer mogen zeggen wat men wil. Wat verlangen we toch allen naar die tijd.” Allen? Ene Jan Hagtingius heeft de dienst in Wognum ook bijgewoond. Hij toont zich geïrriteerd ‘over datgene wat u in uw gebed te kennen gaf over onze voormalige koningin en die weggelopen heren. Mij dunkt, het is nu toch duidelijk wat voor soort mensen dat hier waren en hun handelwijze nu zij aan de overkant zijn. Hier zou ik genoeg over kunnen schrijven, maar ik mag toch veronderstellen dat u dat ook heel goed weet. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die wekelijks het evangelie verkondigt mee kan voelen met personen die samenwerken met het bolsjewisme’.
Koeno Gravemeyer wordt vastgezet, voor de tweede keer alweer, nu als gijzelaar in Sint Michielsgestel. Niet als enige overigens. In totaal arresteren de Duitsers 460 notabelen. Ze moeten als onderpand fungeren in het geval de Nederlandse bevolking zich niet gehoorzaam opstelt. Executie is dan hun deel. De massa-arrestatie blijft uiteraard niet verborgen. Jan Eikema’s nicht Hilde schrijft op 6 mei 1942, twee dagen na de gevangenneming: “Zo ze ons vertelden is er weer een dominee opgepakt, Gravemeyer, en zo ze zeggen 1000 kapiteins. Wat is het toch een nare tijd. (…) Wees toch vooral voorzichtig.” Dat doet dominee Eikema, zij het met mate.
5.
Na vier jaar Zaandam is Eikema toe aan een nieuwe uitdaging. Hij kan terecht in Dordrecht, waar de hervormde gemeente een vrijzinnig predikant zoekt. Op 19 juli neemt hij afscheid van ‘zijn’ Bullekerk, een week later preekt hij voor het eerst in de Dordtse Grote kerk. Zo’n duizend gelovigen wonen die eerste dienst bij. Bij zijn ook al druk bezochte afscheid van de Zaanstreek is minimaal één vriend afwezig. “Ik weet niet of het vertrek naar Dordrecht al heeft plaatsgevonden en ben daar wel benieuwd naar”, schrijft S. de Jong hem. “Heel graag zou ik je willen spreken, want de moeilijkheden voor ons stapelen zich steeds hoger op en misschien weet je mij raad te geven. Naar je toe komen kan helaas niet.” De Amsterdamse familie De Jong is joods. Omdat ze voor de oorlog al wonen in wat de Duitsers later bestempelen tot ‘Judenviertel’ hoeven ze hun woonplaats niet te verlaten. Dat wil zeggen, tot aan het moment dat ook zij naar het concentratiekamp moeten. Jan Eikema reageert onmiddellijk per brief. De inhoud daarvan is niet bewaard gebleven, maar heeft De Jong ‘wel wat opgemonterd’. “Hoe graag had ik je intreerede gehoord. Zo graag had ik meegenoten van je geluk.” Zijn eigen situatie wordt met de week penibeler. In de buurt vinden talloze razzia’s plaats. “Ons gaat het helaas niet goed. De toestand spitst zich van dag tot dag meer toe en we zien geen kans de dans te ontspringen. Hoe ik mijn hersenen inspan, het ziet er hopeloos uit. Het spijt mij dat ik je zoiets pessimistisch moet schrijven, maar ik kan niet anders. We hopen nog maar steeds op uitkomst. Ik stel mij voor, je voor ik moet vertrekken nog eens te schrijven.”
Jan Eikema probeert in Amsterdam langs te gaan bij zijn kameraad. Die is niet thuis, maar de dominee kan wel met zijn vrouw spreken. De Jong reageert schriftelijk op de mislukte ontmoeting. “Ik geloof niet dat een gemist bezoek mij ooit zo speet als het jouwe. (…) Van wat je mijn vrouw vertelde heb ik zeer goede nota genomen en hoop er t.z.t. gebruik van te kunnen maken. (…) Uit deze brief blijkt dat we er G.z.d. nog zijn. Iedere dag is er één. Dat het zo moge blijven. Misschien komt er spoedig uitkomst. Wie zal of kan het zeggen? Als we er maar levend doorheen komen, dan zijn er een paar gelukkige mensen overgebleven. Laat ons hopen.” Twee weken later schrijft hij weer. “Wij zijn, doordat ik medewerker ben van de Joodsche Raad, ‘gesperrt’. D.w.z. dat we nog niet aangewezen zijn voor vertrek. Natuurlijk zijn we daarmee niet gered, maar het geeft enig uitstel en dat kan veel zijn. Ja, het zou, om het eens optimistisch te zeggen, zelfs voldoende kunnen zijn.” Om hen te behoeden voor deportatie zet de Joodsche Raad steeds meer mensen op de personeelslijsten. Volgens Het Joodsche Weekblad van 17 juli 1943 telt de organisatie op dat moment zelfs 1091 medewerkers. Het zal niet dankzij de medewerking aan de Joodsche Raad zijn -ook die moet er uiteindelijk aan geloven-, maar het gezin De Jong komt op een of andere wijze heelhuids door de oorlog. Na de bevrijding laten ze weten weer in Amsterdam te wonen. “Ik heb m’n baan terug en begin omstreeks 1 augustus in het filiaal Utrecht.”
De overgang naar Dordrecht is een promotie voor Jan Eikema. Hij komt terecht in een twee keer zoveel leden tellende, bloeiende kerkgemeente met een monumentaal gebedshuis, de Grote kerk. Dat gebouw heeft overigens even de volle belangstelling van de bezetter, en dit keer niet eens vanwege de opruiende taal die daar zou klinken. Burgemeester Jacob Bleeker krijgt onverwacht bezoek van de SS. Die beweert dat er vanaf de kerktoren lichtsignalen worden uitgezonden. Bleeker wordt daarom verdacht van betrokkenheid bij hulp aan de vijand. Nader onderzoek leert dat de Luchtbeschermingsdienst op de toren een uitkijkpost heeft gevestigd. Elke keer dat er iemand in het donker de trap op- of afloopt is zijn brandende lantaarn een moment zichtbaar door de lichtgaten van de toren. Met spionage heeft dat weinig te maken. De burgemeester en het kerkpersoneel gaan vrijuit. Bleeker krijgt in mei 1943 evengoed zijn ontslag, maar dat komt vooral door zijn weinig meegaande houding.
Het gezin Eikema heeft de beschikking over een mooie, zeventiende-eeuwse pastorie bij de haven. Toch hebben ze moeite om te wennen aan de nieuwe woonplaats. Allereerst is daar de snel voortschrijdende multiple sclerose van Sien. Ze verlaat haar bed zelden of nooit en is slecht aanspreekbaar. Geld om, zoals in Zaandam het geval was, een tuinman en een dienstmeisje te betalen is er bovendien niet meer. Als de dominee zijn preken voorbereidt of op huisbezoek gaat en Hanneke op school zit moet de oudste telg, Lied, haar moeder verzorgen.
De avondklok negerend glipt de jongste dochter nogal eens weg om een van haar leraren thuis op te zoeken. De bezetter staat niet langer toe dat er Engelse les wordt gegeven en daarom verzorgt meester Visser lessen in zijn woning. Als Hanneke na een van die lesavonden terugloopt door de straatjes van de oude stad ziet ze hoe vlakbij haar eigen woning een joods gezin wordt afgevoerd. “De door een soldaat vastgehouden zaklantaarn scheen even over de straat en ik moest wegduiken om te voorkomen dat het licht op mij viel. Toen pauzeerde de lichtbundel een seconde op het gezicht van een meisje. Het was Rebecca, een van mijn klasgenoten.” Ze wordt met haar familie in een vrachtwagen geduwd en afgevoerd.
De ene dominee na de andere wordt opgepakt, meestal vanwege de in Duitse ogen opruiende taal die vanaf de preekstoel klinkt. Dirk Bakker, met wie Jan Eikema nauw heeft samengewerkt bij verschillende kerkelijke bladen, verblijft geruime tijd als gijzelaar in Sint Michielsgestel. Zijn vriend Nanne Zwiep, die Eikema al kent sinds zijn studiejaren, wordt naar Dachau getransporteerd. Twee maanden lang ondergaat deze Enschedese zielenherder in het kamp vernederingen, ondervoeding en ijzige kou. Zijn lijdensweg eindigt als hij tijdens een sneeuwstorm bij het inkuilen van kool in elkaar zakt. Dezelfde dag sterft Zwiep, mishandeld en uitgeput.
Onder het nazibewind komen meer dan tachtig predikanten om het leven. Alleen al binnen de hervormde kerk worden ruim 250 voorgangers ondervraagd en/of gearresteerd, oftewel een op de acht. Kort nadat Eikema in Dordrecht is begonnen moet zijn oud-collega A. Dronkers zich voor een verhoor bij de Zaandamse politiecommissaris melden. De aanleiding: een kanselboodschap over antisemitische maatregelen. En enkele maanden nadat Eikema Dordt heeft verlaten houdt de Sicherheitsdienst ter plaatse de hervormde predikant G. Alers aan, op verdenking van ‘jodenhulp’. Eikema glipt wederom door de mazen van het net.
Waarom ontkomt Eikema aan de gevangenis en erger, daar waar zijn collega’s in groten getale worden opgepakt? Het antwoord is meerledig. Allereerst geeft Hitler de kerken in de bezette gebieden een beetje speelruimte, uit angst dat een kerkstrijd zal overslaan naar Duitsland. Hij instrueert daartoe zijn bevelhebbers en meldt: “Wanneer ik eenmaal de andere kwesties afgedaan heb, zal ik met de kerk afrekenen. Horen en zien zal haar vergaan.” Uitstel dus en geen afstel, wat de Führer betreft. Er is sprake van consequente onderdrukking, pressie en censuur, maar vervolging van religieuze gezagsdragers vindt vooralsnog alleen selectief plaats.
Desondanks, waarom wordt Nanne Zwiep zonder vorm van proces in het kamp om het leven gebracht vanwege zijn subversieve boodschap en blijft de eveneens agerende Jan Eikema op vrije voeten? Het antwoord is deels te vinden in een toespraak die de hoge Duitse ambtenaar Erich Roth in september 1941 houdt voor zijn met kerkelijke zaken belaste medewerkers. Hij maakt daarin onderscheid tussen strafrechtelijke en politieke overtredingen. In het eerste geval kan de Sicherheitspolizei overgaan tot arrestatie en vervolging via een rechtbank. Maar, zo zegt Roth: “Het is gebleken dat politieke overtredingen (verraderlijke aanvallen in de rug van het Rijk) zonder succes in een normaal proces behandeld worden.” Volgens Regierungsrat Roth missen de rechters nog het juiste ‘politieke instinct’ om weerbarstige geestelijken te straffen. Daarom moeten ‘hetzende Pfarrer’ linea recta naar het concentratiekamp, zonder een voorafgaande rechtsgang. Nanne Zwiep wordt als ophitser bestempeld, Eikema niet. Dat Zwiep en een aantal andere predikanten wel in Dachau belanden en Eikema daaraan ontsnapt heeft veel te maken met de keuze van hun doelgroepen. Eikema bewaart zijn scherpste teksten over het algemeen voor relatief kleine gezelschappen. Zijn meest politieke beschouwingen zijn niet te horen tijdens de zondagse diensten, maar bij organisaties als de VDB, de Vrijzinnig Christelijke Jongeren Bond of de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden. Bij hen kan hij tot op zekere hoogte overzien of er ‘goed volk’ zit. Als nieuwkomer in Dordrecht beperkt hij zich veel meer dan in Zaandam, waar hij zijn pappenheimers kent. Een man als Zwiep maakt daarentegen geen onderscheid. Hij gaat ook in de Grote kerk van Enschede, goed voor vele honderden luisteraars, tekeer tegen de Duitse wandaden. Dat zijn organist nazi-sympathisant is en diens eveneens aanwezige schoonzoon SS’er negeert hij. Kort gezegd kan gesteld worden dat Zwiep c.s. tot het einde toe geen rekening wenst te houden met de omstandigheden, ongeacht de gevolgen, terwijl Eikema tactischer manoeuvreert. Het is de sprinter versus de lange-afstandsloper. Waarbij de laatste, dat moet ook gezegd, erg veel geluk heeft.
Helemaal stilhouden kan en wil Eikema zich overigens niet in Dordrecht. En dus vertolkt hij daar bijvoorbeeld zijn eigen mening via teksten van Erasmus: “Uit de oorlog ontstaat de schipbreuk van alles wat goed is, en uit hem stroomt een zee van alle mogelijke rampen tevoorschijn.” Explicieter is hij tijdens zijn verdediging van Alfred Adler, een in 1937 overleden joodse psycholoog uit Oostenrijk. Tijdens een van zijn lezingen haalt Eikema een Duitse encyclopedie aan: “Daar stond niets anders dan dit: ‘Adler Alfred, joodse arts. Stelde de theorie op van de z.g. Individualpsychologie, die voortvloeit uit het joodse denken’, en dan deze woorden: ‘Völlig einseitig’, geheel eenzijdig.” Eikema windt zich er over op: “Men moet toch wel heel eenzijdig, heel bekrompen zijn om te menen dat men zich van deze geleerde psycholoog kan afmaken met een dergelijk oordeel, louter en alleen omdat… omdat hij een jood was. Op allerlei gebied, ook op dit gebied, hebben wij veel aan de joden te danken.”
Het predikantenechtpaar neemt een ingrijpende beslissing. Sien Eikema gaat steeds verder achteruit. Ze verlaat de slaapkamer niet meer en heeft permanente zorg nodig. Heimwee naar Zaandam bevangt haar. Daar had de familie hulp in de huishouding, daar was veel aanloop. “Mijn vrouw bleek aan een ongeneeslijke ziekte te lijden”, verklaart hij zijn terugtreden tijdens een emotionele afscheidspreek in de stampvolle Grote kerk. “Zij kon tegen al dat nieuwe niet meer op, zij kreeg een afkeer van Dordrecht. De afkeer werd tenslotte een felle haat, en ze verlangde alleen terug naar het oude.” Na uitvoerig overleg met Sien en haar geneesheer besluit Jan Eikema een stap achteruit te zetten in zijn carrière. Bij de kerkenraad in Zaandam informeert hij of er binnen afzienbare tijd een vacature vrijkomt. Die komt er inderdaad. Een van de predikanten gaat met emeritaat. Sien kan met haar eega terug naar de plaats waar ze zich gelukkig voelde. Eind oktober 1943 staat dominee Eikema weer in de Bullekerk, waar zevenhonderd bezoekers hem verwelkomen bij zijn eerste dienst.
6.
Na zijn terugkomst in Zaandam moet Eikema het doen zonder het gelui van de kerkklokken. Ze zijn in opdracht van de autoriteiten verwijderd uit de gebedshuizen. Die actie is het vervolg op een eerdere inzameling. Met het oog op de wapenindustrie hebben de Nederlandse burgers in de zomer van 1941 al hun voorwerpen moeten inleveren die geheel of gedeeltelijk uit lood, koper, tin of nikkel bestaan. Jan Eikema heeft daar niet aan meegewerkt. Met dochter Hanneke heeft hij zakken vol vazen, ketels en borden naar de Westzijderkerk verhuisd en ze in de klokkentoren verborgen. Maar het jaar daarop zijn dus de Nederlandse klokken zelf aan de beurt. Ze bestaan voor 80% uit koper en 20% uit tin, precies de legering die nodig is voor het gieten van kanonnen. Het merendeel belandt dan ook in Duitse smeltovens. De firma Meulenberg is aangesteld om de kerken te ontdoen van hun sieraden. In een jaar tijd takelt het Limburgse aannemersbedrijf 6700 klokken naar beneden. Ook die van de Oost- en Westzijderkerk moeten er aan geloven. De dag voor kerstmis 1942 halen de mannen van de Zaandamse voorman P. Stadt beide exemplaren van de Oostzijderkerk naar de begane grond. Drie dagen eerder is al een poging gedaan om ook de Bullekerk aan te pakken, ondanks pogingen van burgemeester Vitters om daar een stokje voor te steken. “Na telefonisch gesprek met Venlo waarin mij bevolen werd verder te gaan ben ik naar de burgemeester teruggegaan om hem dit mede te delen”, schrijft uitvoerder D. Hebel in zijn dagrapport. Ze komen overeen om de reactie van de Provinciecommissaris op Vitters’ bezwaren af te wachten en in de tussentijd de rooms-katholieke kerk te ontmantelen. “Maar toen ik in de kerk Westzijde aankwam, hadden ze daar al een [klok] verwijderd”, aldus Hebel. Het is de kleinste van de twee. Het 196 kilo zware exemplaar blijft enige weken in de kerk staan, in afwachting van een definitief oordeel, en is dan plotseling verdwenen. In mei 1945 duikt hij weer op. De klok is ruim twee jaar lang verborgen gehouden in het stovenhok. Vitters’ protest leidt er blijkbaar toe dat uiteindelijk ook de grote klok ongehavend de oorlog doorkomt.
Niet alleen de klokken verdwijnen uit het zicht van de Zaankanters. Hun joodse medebewoners wachten in het Amsterdamse getto op hun noodlot, zijn ondergedoken of afgevoerd naar de concentratiekampen. En verder lopen er opvallend weinige jonge mannen over straat. Ze zijn in veel gevallen tewerkgesteld in het buitenland of hebben dienst genomen bij het Duitse leger. Sommigen sturen brieven naar Westzijde 134, het nieuwe adres van het echtpaar Eikema. “Verscheidene kilometers hier vandaan is een kamp aangevallen door partizanen”, schrijft René, een oud-leerling van de predikant, vanuit Estland. Hij vecht met de SS tegen het Sovjetleger. “Daarbij zijn 73 Hollanders gedood en 150 licht- en zwaargewond. En steeds trekken we van de ene plaats naar de andere. Ook het water is niet te drinken. Er zijn aanboringen gedaan tot 600 m. diepte en daar zaten nog 20% tyfusbacillen. (…) Ook dit kamp is eenmaal door de partizanen in brand gestoken en geheel afgebrand.” De vernietigende tegenaanval van de Russische krijgsmacht moet dan nog beginnen.
Een andere jonge kennis uit de hervormde gemeente beschrijft zijn ervaringen als dwangarbeider in het nabij Fallersleben gelegen werkkamp. Het dagelijkse ochtendreveil om 5.00 uur, de eentonige maaltijden met als constante de dunne groentesoep, het gezamenlijk marcheren naar de fabriek waar militaire voertuigen worden gebouwd, het telkens weer met gas behandelen van de slaapzaal om de welig tierende luizenplaag onder controle te krijgen; Huib Bosland registreert het met gespeelde luchtigheid. Hij probeert zichzelf te bekijken zoals ‘de toeschouwer die de tijd heeft een film beziet: het zijn maar schaduwen en als de -al dan niet happy- ending daar is, dan zit hij nog hier in zijn stoel en daar voelt hij de armleuningen’. Waar SS-vrijwilliger René tevergeefs wacht op een reactie van Eikema ontvangt de, vanwege zijn weigering om de loyaliteitsverklaring te tekenen, tewerkgestelde student Huib een door het predikantengezin klaargemaakt voedselpakket. Bosland: “Het is al voor het grootste deel naar innerlijke oorden vertrokken en smaakte voortreffelijk. Jammer alleen dat de satanische schimmel er enigszins in door was gedrongen, zodat ik van elke boterham wel een partje dien af te schrijven.”
Niet iedereen is blij met Eikema’s terugkeer in de Zaanstreek. D. Paans zegt in oktober 1943 zijn lidmaatschap van de hervormde gemeente op. De reden: “De houding der kerk ten opzichte van het nationaal-socialisme in het algemeen en de Nationaal Socialistische Beweging in Nederland in het bijzonder. (…) Het verlangen naar de ineenstorting van het nationaal-socialisme houdt dan ook niet minder in dan een bede om zelfvernietiging.”
Dergelijke tegengeluiden beletten Eikema niet om op de oude voet door te gaan. De titels van zijn preken klinken vaker dan ooit als een slag naar de machthebbers. “Hollands glorie”, klinkt het, een verwijzing naar het in 1942 verboden boek van Engelandvaarder Jan de Hartog. “Heeft gij uw knieën ook gebogen?”, vraagt Eikema retorisch aan zijn kerkgangers. “Door strijd tot vrede”, staat er op het voorblad van een andere vlammende preek. En wanneer hij zijn toehoorders voorgaat met de oproep ‘Weest op uw hoede!’ is hij zich er van bewust daarmee de gelijknamige, maar sedert lang verbannen brochure van Eenheid door Democratie aan te halen. Bij gebrek aan openbare bijeenkomsten zijn de kerkdiensten en religieuze lezingen gebeurtenissen met een grote impact. Alle verwijzingen daarin naar de bezetting, hoe voorzichtig ook geformuleerd, worden de dagen erna in brede kring geanalyseerd en van commentaar voorzien. De moralist die Eikema ook is weet dat en speelt er bij herhaling op in. Zijn teksten worden nog scherper, nu ook in groter gezelschap. Hij grijpt het kerstfeest van 1943 aan om de zeshonderd bezoekers van de Westzijderkerk te wijzen op de lijdensweg van de jood Jezus, voor wie ‘geen plaats was in de herberg’. “Weer is het een oorlogskerstfeest, het vijfde in de grote oorlog, het vierde sinds het verlies van onze eigen onafhankelijkheid. En wij weten niet of het volgend kerstfeest in vrede gevierd zal worden. Wij weten niet of Nederland dan de vrijheid teruggekregen zal hebben, waarbuiten het niet leven kan. Wij weten het niet, al hopen wij het wel. Maar dít weten wij wel, dat er in de herberg van deze wereld nog altijd geen plaats is voor Jezus Christus. Wel is er plaats voor oorlog en haat en nijd en huichelarij en gemeenheid. Wel is er plaats voor allerlei boze machten, die zich voordoen als engelen des licht, maar die in wezen grijpende wolven zijn. Maar Jezus wordt buitengesloten. Jezus, de brenger van liefde en vrede, de strijder voor waarheid en recht.”
7.
Wat de dominee niet weet is dat zijn jongste dochter in de illegaliteit is beland. De 19-jarige Hanneke studeert in de hoofdstad, woont daar ook op kamers, maar bezoekt nog regelmatig haar ouders. Het is de herfst van 1943. “Op een avond kwam ik thuis uit Amsterdam na een onderbreking van mijn onderwijs, toen ik niet voor het eerst een gesprek afluisterde dat mijn vader had in zijn studiekamer, dit keer tussen hem en een oudere vrouw. Ze fluisterden, en ik ving het woord ‘ondergrondse’ op. Op dat moment wist ik dat mijn vader bij het verzet betrokken was, en dat deed me erg goed. Toen de ontmoeting eindigde en de vrouw vertrok volgde ik haar stiekem naar haar huis. Dit was misschien mijn kans om iets tegen de vijand te doen.” De vrouw in kwestie is Guurt van Houten, die met haar man een aardappelhandel heeft aan de Zaandamse Oostzijde 76. Met regelmaat herbergt het echtpaar joodse onderduikers in hun bescheiden woning. Hun gastvrijheid is zo groot dat het gezinshoofd soms zijn eigen bed afstaat en zelf op een geïmproviseerd bedje in de schuur de nacht doorbrengt. Hanneke Eikema: “Ik klopte op haar deur. Toen ze die op een kier opende stelde ik mezelf voor en ze liet me daarop binnen. Ik vertelde haar dat ik in het verzet wilde. Ze keek me aan en zei: ‘Ik wil dat je je studie vervolgt en lang gaat nadenken over je vraag. Er is niets avontuurlijks of romantisch aan het tegenwerken van de vijand – het is ongelooflijk hard werken. Je leven zou niet meer van jou zijn. Ga terug naar je studieboeken en wellicht vergeet je dit. Je bent erg jong’.”
Het duurt drie maanden voordat de studente terugkeert naar de Oostzijde. Dit keer is ze welkom. Guurt van Houten introduceert haar bij Piet Bosboom, een Zaandamse verzetsman die talloze joden onderbrengt en van voedsel en papieren voorziet. Hanneke dient de volgende dag om 9.00 uur ’s morgens op een kerkplein te zijn. “Vol verwachting en een beetje nerveus ging ik naar het plein en zag daar Piet meteen staan. Hij was er werkelijk, op de juiste plaats en de juiste tijd. Gekleed in een grijze regenjas, een bruine hoed op zijn hoofd, een krant onder zijn rechterarm en een boodschappentas in zijn linkerhand. Hij gaf me mijn eerste opdracht: ik moest wat identiteitspapieren en voedselbonnen brengen naar een joodse familie die was ondergedoken in een oud, Haarlems huis. Hij overhandigde me ook een vals persoonsbewijs. Mijn nieuwe naam was Ellie van Dijk.”
In de navolgende maanden brengt Hanneke week na week volwassen en minderjarige joden naar onderduikadressen, terwijl haar onwetende vader via de Ordedienst contact onderhoudt met de Nederlandse regering. Bij de even verderop wonende diaken Jan Zwikker luistert hij in het geniep naar Radio Oranje, speurend naar nieuws voor zijn preken en verborgen boodschappen voor het verzet. De predikant moet tussen zijn codeerwerkzaamheden door ook voldoen aan zijn kerkelijke verplichtingen. Dagelijks brengt hij twee à drie huis- of ziekenbezoeken en bereidt hij zijn preken voor. Met zijn echtgenote gaat het dankzij een nieuwe medicijnenkuur iets beter, wat hem enige ruimte geeft. Na de oorlog verontschuldigt Eikema zich desondanks in het kerkblad voor het ‘door verschillende omstandigheden’ gereduceerde aantal huisvisites tijdens de laatste oorlogsjaren. “Wel probeerden wij zo goed en zo kwaad als het ging onze zieken te bezoeken en nu hier, dan daar huisbezoek te doen, maar systematisch was het niet. Daarvoor werd onze tijd te veel door andere dingen in beslag genomen: foerageertochten naar Benningbroek en Schagen, de dagelijkse gang naar de ‘keuken’, wekelijkse bezoeken aan de ‘Amstelveenseweg’, wandelingen in het schemerduister naar bepaalde adressen. En als je in de verte de ‘Grünen’ of de Landwacht zag naderen, dan kon je gerust een straatje omlopen, want je had iets bij je dat voor hún ogen niet bestemd was.”
Na de inval bij Jan Hendrik op den Velde is Eikema een tijdje meer op zijn hoede, althans in het openbaar. Waar hij zich een maand eerder nog publiekelijk uitsprak over ‘onze barbaarse tijd’ vol ‘insluiting, opsluiting en uitsluiting’, beperkt hij zich nu tot reguliere diensten. Hij blijft echter wel ondergronds actief. Zijn statige woning wordt voorzien van een schuilplaats. Hanneke Eikema schrijft daarover: “De pastorie was in geen geval leeg. Er verborgen zich daar altijd mensen, gewoonlijk verzetsstrijders die zich verstopten voor de Duitsers. Zoals veel woningen in Nederland had ook dit huis een prachtige schuilplaats. Er werd een luik gemaakt in onze zoldervloer en dat gaf toegang tot een behoorlijk grote ruimte van ongeveer 2 meter bij 1,20 meter, gelegen tussen de zoldervloer en het plafond van de onderliggende verdieping. In de schuilplaats bevond zich wat voedsel en water en een po. Men kon in dat geheime kamertje niet rechtop staan, maar minstens vier mensen konden er wel een zitplaats vinden. (…) Maar iedere keer dat de deurbel klonk was er paniek binnen. Alle mensen die er schuilden moesten snel, maar stil via de eerste en de tweede, krakende trap naar zolder rennen. Daar openden ze dan vlug het luik en sprongen in de schuilplaats. Vervolgens sloot mijn zuster het luik. Ze rolde er een kleed overheen en wandelde kalm -maar opgewonden- de trap af om de voordeur open te doen. In het begin gebeurde dit misschien eens per week, maar naarmate de oorlog langer duurde soms meerdere keren per dag.” Dat er op Westzijde 134 veel mensen in- en uitlopen wekt overigens geen argwaan; een dominee krijgt nu eenmaal het nodige bezoek.
Wie die onderduikers zijn blijft zoveel jaren na de oorlog onduidelijk. Hanneke Eikema verklaart desgevraagd het niet precies te weten. Ze was zelf weinig thuis en dus zelden getuige van de gebeurtenissen daar. “Maar mijn vader zei dat hij veel onderduikers had. Onder anderen mensen die midden in de nacht uit vliegtuigen sprongen. Er waren in ieder geval twee mensen met radio’s bij hem ondergebracht. Een van hen keek altijd vanaf de tweede verdieping naar buiten, om te zien of het veilig was. En volgens mij was er ook een rabbijn uit Amsterdam.”
Haar vader heeft niets vastgelegd over het verbergen van mensen in zijn eigen woning. De enige onderduiker die hij (in een naoorlogse preek) bij naam noemt, is de bekende dichter Wisse Alfred Pierre Smit. Deze verzetspoëzie makende literatuurhistoricus uit Deventer vindt tijdens de hongerwinter een schuilplaats aan de Zaandamse Oostzijde 42b en schrijft in die tijd onder het pseudoniem Evert J. Pot zijn Dagboek onder het kruis. Daarin verwerkt Smit veel van zijn ervaringen als onderduiker. Volgens Eikema bezoekt de hervormde dichter in het laatste oorlogsjaar menigmaal zijn diensten in de nabijgelegen Oostzijderkerk. En het lijkt wel alsof hij deze man in gedachten heeft wanneer hij zijn kerkgangers openlijk oproept om onderduikers te herbergen. “Waar sprake is van onderduikers, daar is allicht een tekort aan recht, een tekort aan vrijheid, een tekort aan menselijkheid. Want daar waar recht heerst, daar waar de mens in vrijheid zich ontplooien kan, daar zal het niet nodig zijn dat de ander vervolgt en verdrukt en dat die ander zich angstvallig schuilhoudt als het opgejaagde wild.” Hij neemt alvast een voorschot op de bevrijding. “Daar zullen straks na de oorlog tientallen van problemen zijn, die roepen om een oplossing. Daar zal het probleem zijn der repatriëring, van het terugbrengen van de vluchtelingen en bannelingen naar patria, naar het vaderland. Daar zal ook het probleem zijn van de onderduikers, wier leven weer zal moeten gaan langs normale wegen. (…) Laten wij dan niet van verre blijven staan, maar helpen waar wij helpen kunnen, uit liefde voor de naaste!”
Eikema is een steun en toeverlaat voor oorlogsslachtoffers. Dwangarbeiders die de mogelijkheid krijgen sturen hem brieven uit het buitenland, hun familieleden zoeken troost. Begin januari 1944 valt er een nieuwjaarswens in de bus van Jaap Reigersman uit Haarlem. “Het oude jaar eindigde slecht voor ons”, schrijft hij. “Vader is weggehaald en zit nu opgesloten in Amsterdam in een éénpersoonscel met vier anderen.” De Inlichtingendienst van de Haarlemse politie heeft eind november een inval gedaan bij Johannes Lohmann, eigenaar-directeur van het Instituut voor Talen- en Handelsonderwijs en hoofdverspreider van het illegale Vrij Nederland. Voor de Duitsers werkende rechercheurs vinden in het Instituut drie namen- en adressenlijsten. Onder druk geeft Lohmann toe dat veel personen op die lijsten onderverspreiders of lezers zijn van Vrij Nederland. Het leidt tot zo’n vijftig aanhoudingen. Een van hen is de substituut-griffier André Reigersman, Jaaps vader. Hij kent Lohmann niet, maar vond wel van tijd tot tijd een VN in zijn brievenbus. Jaap kreeg les van Lohmann, vandaar. De 61-jarige André Reigersman sterft op 5 of 6 februari 1945 in concentratiekamp Bergen-Belsen. Vijftien andere arrestanten komen eveneens in het kamp om het leven.
Onafhankelijk van elkaar zetten de dominee en zijn dochter hun ondergrondse werk voort. Hanneke krijgt meestal ’s avonds te horen waar ze de volgende ochtend instructies en codewoorden kan halen, nodig voor het onderbrengen van joden. Vaak moet ze met kinderen op pad. Reizend per boot en per trein begeleidt ze als ‘Ellie’ de opgejaagden naar een veiliger plek, die nogal eens in Friesland ligt. Het aanbod wordt echter steeds geringer. Het overgrote deel van de joodse bevolking is inmiddels afgevoerd naar concentratiekampen en de overgeblevenen verbergen zich zo lang mogelijk in hun schuilplaats. Bovendien worden de vervoersmogelijkheden steeds beperkter. Hanneke zoekt dan ook in haar omgeving naar nieuwe klussen, in eerste instantie zonder resultaat. Een van de mensen die ze benadert is Jaap Buijs, een topman van het Nationaal Steunfonds. Buijs: “Midden augustus 1944 vroeg ze me of ze kon worden ingezet bij het NSF. Voordat we van haar diensten gebruikmaakten, hebben we inlichtingen over haar ingewonnen.” Zes weken lang schaduwt zijn zoon Cees de koerierster, met positief resultaat. “Deze onderzoeken wezen uit dat ze het jaar daarvoor voor joden en onderduikers had gezorgd en dat ze dat uitstekend had gedaan”, aldus Buijs. Als Hanneke na een bezoek aan Zaandam haar ouderlijke woning uitloopt stapt hij op haar af. “Als je werk wil, volg me dan morgenochtend naar Amsterdam voor een nieuwe baan. Je naam zal Miep zijn”, zegt hij. Een dag later belandt ze op de Leidsegracht 5, de werkplek van Walraven van Hall, alias ‘Van Tuyl’. Van het ene moment op het andere bevindt Hanneke Eikema zich in het brandpunt van de Nederlandse illegaliteit. Op verzoek van bankier Van Hall brengt ze geld rond -één keer vervoert ze zelfs een pakket met ƒ5 miljoen- en zoekt ze naar geschikte vergaderplaatsen voor de samenkomsten van het landelijk verzet. Iedere vrijdagochtend komen negen leiders van onderduik-, vervalsings- en andere organisaties op wisselende locaties bij elkaar. Ze stemmen er hun plannen op elkaar af. Hanneke zorgt voor een verwarmde kamer, eten en drinken.
Bijna vijf maanden lang verloopt alles naar wens. Dan volgt er een arrestatiegolf, het resultaat van verraad in eigen kring. Tot de gevangenen behoort LO-vertegenwoordiger Teus van Vliet. In zijn portemonnee vindt de SD een briefje met de tekst ‘Zaterdag 12.30 Land.W. Lg.’ Het is een verwijzing naar een vergadering van het Landelijk Werkcomité, een van de vele verzetsgroepen waarin Van Hall participeert. Het comité vergadert de 27ste januari op de Leidsegracht (‘Lg.’) 15, vertelt Van Vliet aan zijn ondervrager. Die ochtend neemt de Sicherheitsdienst bezit van het pand. “Op het moment dat ik het huis binnenging sprongen twee enorme Duitsers met machinegeweren op me af, schreeuwend dat ik alles wat ik droeg moest laten vallen”, schrijft Eikema. “De spruiten en de kolen stuiterden over de vloer. Eén van de Duitsers gleed uit over een kooltje en vloekte. Met de loop van een geweer in mijn rug dwongen ze me naar boven te lopen. Toen ik de kamer op de tweede verdieping binnenkwam zag ik vijf mannen op de grond liggen met hun gelaat naar de vloer, handen gevouwen boven het hoofd. Van Tuyl was een van hen.” De mannen worden naar het huis van bewaring aan de Weteringschans gebracht, Hanneke gaat in eerste instantie naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg.
Een dag na Hannekes arrestatie moet haar vader een dienst leiden in Koog aan de Zaan. “Het was een koude morgen, een morgen van sneeuw en ijs. De kerk kon wegens de brandstoffenschaarste niet verwarmd worden, en daarom waren wij samengekomen in de consistoriekamer”, herinnert hij zich. “Het was een klein groepje van 35 getrouwen, en tot dat kleine groepje mocht ik spreken over de tekst uit Jacobus 5: ‘Is iemand onder u in lijden, dat hij bidde’. Nood leert bidden, zo hadden wij ons onderwerp genoemd, en terwijl ik daar stond was er in mijn eigen hart een martelende onzekerheid, waarvan niemand der aanwezigen iets kon vemoeden. Want de vorige dag was er bericht gekomen dat mijn jongste dochter in groot gevaar verkeerde. En gedurende de gehele dienst, onder de preek, onder het zingen, ja zelfs onder het gebed, telkens kwam de stille vraag bij mij op: zou ze veilig zijn of zouden de Duitsers haar toch gegrepen hebben? En wat dan? Diezelfde avond kwam er zekerheid: zij was in handen van de SD gevallen en overgebracht naar de Amstelveenseweg. Maar hoe lang zij in arrest zou blijven en of zij het er tenslotte levend af zou brengen, wij wisten het niet.”
Na een kort verblijf in het cellencomplex aan de Amstelveenseweg verhuist Hanneke naar de Weteringschans. Haar geschrokken familie krijgt bericht dat het is toegestaan om eens per week schoon wasgoed te brengen en gedragen kleding mee te nemen. Een verzetsman attendeert de ouders op de mogelijkheid om een potloodje en een naald de gevangenis binnen te smokkelen. Het geeft Hanneke de mogelijkheid om minieme stukjes toiletpapier vol te schrijven en die in de vuile was te naaien. Over en weer verbergen de Eikema’s korte boodschappen in de wasmerkjes. Hanneke leest de berichten van het thuisfront, slaat ze op in haar hoofd en eet de papiertjes dan op om ontdekking te voorkomen. Elke vrijdag rijdt Jan Eikema op zijn fiets met houten banden naar de hoofdstad, een zak met kleding op de bagagedrager. “Ik heb geluk”, schrijft zijn dochter op een dag. “De 45 meest ‘gevaarlijke’ vrouwen zouden naar Duitsland worden gestuurd. Op het laatste moment ging het niet door.” Geallieerde troepen hebben de route afgesloten, waardoor het geplande gevangenentransport onmogelijk wordt.
Daags voor Walraven van Hall en zeven lotgenoten in Haarlem worden gefusilleerd spuwt Jan Eikema publiekelijk zijn gal over de nationaal-socialisten. “Laat ik jullie eerlijk zeggen, dat ik in deze tijd liever niet preek over het woord uit de Bergrede: ‘Hebt uw vijanden lief!’ Niet dat ik het niet erken als de hoogste norm, de hoogste maatstaf, maar ik kan het op dit ogenblik zelf niet. En als ik er zelf niet aan kan voldoen, houd ik het de gemeente ook liever niet voor.” De zondag daarop zit zijn dochter nog altijd in de cel en is niet alleen Van Hall dood, maar heeft ook een andere kennis zijn illegale werk met de kogel moeten bekopen. “Wij denken met grote weemoed aan de voorzitter van de afdeling Amsterdam van de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, de rechter Mr. W.J.H. Dons, die vorige week gevallen is, een der voortreffelijkste mannen uit de hoofdstad van ons land”, spreekt Eikema vanaf de kansel. Ondanks alles probeert hij zijn kerkgangers te bemoedigen. “Maar als wij ons bedroeven over al dit leed, als wij in opstand komen tegen al deze ellende, laten wij dan bedenken dat hun levensvaart niet vergeefs is geweest. Laten wij bedenken dat zij ondergingen voor het geluk van later stervelingen.”
De bezetter loopt op zijn laatste benen, maar dat geldt tevens voor de bewoners van westelijk Nederland. De hongerwinter eist zijn tol. Ook op de Westzijde is men afhankelijk van de gaarkeuken. Het weinige graan in huis wordt gemalen in de koffiemolen en daarna, aangelengd met water, gebakken in een flintertje varkensvet. Suikerbieten en bloembollen vormen een aanvulling op het rantsoen. Soms krijgen de Eikema’s wat eetbaars via een gemeentelid of kruidenier Simon de Wit, met wie ze bevriend zijn. Zowel de dominee als zijn oudste dochter proberen in landelijk Noord-Holland eten te verzamelen. Erg ver komen ze niet; hun fietsbanden zijn te slecht en er is geen materiaal om ze te vervangen.
De situatie wordt pas minder nijpend wanneer de Duitsers toestaan dat er vanuit Zwitserland en Zweden levensmiddelen naar bezet gebied gaan. “Het Zweedse Rode Kruis had, op aandrang van de Nederlandse regering en met toestemming van Churchill, Roosevelt, Stalin en Berlijn (ja, ja, zo ingewikkeld was het!), meel en margarine naar Nederland gestuurd. Voor elk één wittebrood en (…) 125 gram margarine! Lekkerder gebak dan dit wittebrood heeft geen Nederlander, die de hongerwinter heeft beleefd, daarvoor en daarna ooit gegeten”, meldt een Zaandammer. Onder bewaking van politieagenten varen verzegelde binnenvaartschepen van Delfzijl naar Noord-Holland. Om een eerlijke verdeling van het voedsel aan boord te waarborgen eist het toezichthoudende Rode Kruis dat er plaatselijke comités komen met daarin twee rapporteurs: een medicus en een geestelijke. Voor Zaandam betekent het dat de arts Willem Levend en Jan Eikema zitting nemen in het uitvoerend comité, waarin verder onder anderen de fabrikanten Verkade en Heijn participeren. Eikema heeft er een dagtaak bij.
De comitéleden overleggen op maandag 5 maart 1945 voor het eerst. Secretaris Eikema notuleert dat ‘er controle op de distributie moet worden uitgeoefend door steekproeven en door het bezoeken van winkels, teneinde na te gaan of de distributie op rechtvaardige wijze wordt uitgevoerd en geen goederen worden achtergehouden’. Wekelijks worden er via de regionale Noodorganisatie tienduizenden broden en andere hulpgoederen over de Zaanstreek verspreid. Voortaan kunnen de burgers tegen inlevering van voedselbonnen een vastgestelde hoeveelheid brood, margarine en gort afhalen. Voor Teunis Sneeboer komt de Zweedse Hulpactie, zoals de organisatie zichzelf noemt, te laat. Op de dag dat de comitéleden ten huize van voorzitter Levend worden geïnstalleerd schrijft de 18-jarige Hans Krijt een kilometer verderop in zijn dagboek: “Buurman Sneeboer, die woensdag thuisgebracht werd, is dood. Men kan gerust zeggen dat hij van gebrek aan voedsel overleden is, want zover ons bekend was hij niet ziek en was hij met zijn 76 jaar nog een taaie.” De oude man is een van de naar schatting zeven Zaankanters die bij gebrek aan voedsel de bevrijding niet halen. De inzet van de Zweedse Hulpactie en de Noodorganisatie voorkomt dat het dodental verder oploopt.
Onverwacht wordt Hanneke vrijgelaten, anderhalve week voor de bevrijding. Na een laatste vermanend woord van een gevangenbewaarder en een afgedwongen belofte dat ze zich niet meer met ondermijnende activiteiten zal bezighouden draait de gevangenispoort open. Een toevallig passerende kennis brengt haar op de fiets naar Zaandam. “Mijn familie huilde en lachte, maar zei niet al te veel. Ze waren uitgeput na de lange oorlogsjaren en de intens koude hongerwinter, waarbij ze elke dag worstelden om te overleven. Via een goede vriend ontvingen ze wat rijst, die ik heel langzaam opat om mijn krachten te herwinnen, na het gevangeniseten. Wat ook hielp was een goed bad toen er wat water uit de kraan kwam -wat eens per week gebeurde- en een fijne kam om van mijn luizen af te komen.”
Hoewel door de bevrijding van de rest van Nederland Noord-Holland steeds meer in een isolement komt en de voedseltransporten daardoor weer teruglopen, slaagt de Noodorganisatie er in samenwerking met de Binnenlandse Strijdkrachten in om her en der voorraden bij elkaar te sprokkelen. Het wachten is op de Duitse capitulatie. Op vrijdag 4 mei luistert het gezin Eikema naar Radio Oranje, maar het verlossende bericht blijft nog altijd uit. “Opeens werd er hevig aan de bel getrokken! Er ging een schok door ons heen! Zouden het ongenode gasten zijn, die op het laatste ogenblik de pastorie kwamen doorzoeken? Ja, er was op een verborgen plaats nog heel wat te vinden, wapens, munitie en andere dingen. Wij wachtten langer dan gewoonlijk, en toen wij eindelijk aarzelend opendeden, klonk ons de verrassende boodschap tegen dat de capitulatie, de overgave van Nederland, Denemarken en Noord-West-Duitsland zaterdagmorgen om 8.00 uur een feit zou zijn! Onwezenlijk en toch waar!” Ondanks de avondklok lopen vele honderden gelukkige mensen de straat op en steken ze vlaggen uit. Duitse soldaten herstellen de orde, voor de laatste keer.
Het huis van de familie Eikema in mei 1945
Die zondag houdt Jan Eikema zijn eerste preek in vrijheid. ‘Verblijdt u!’, luidt de aanhef van wat een jubeldienst zal worden. “Die aansporing is voor óns niet nodig. Want onze harten zijn boordevol van blijdschap. Hoe kan het ook anders! Na vijf jaar van ontzaglijk zware druk eindelijk de dageraad der bevrijding, eindelijk weer de mogelijkheid dat wij vrijuit kunnen spreken en vrijuit kunnen luisteren”, houdt hij zijn 805 toehoorders in de Westzijderkerk voor. En strijdbaar, als om de voorgaande jaren extra cachet te geven: “Wij vrije protestanten, wij Nederlanders, wij knielen alleen voor God! Wij knielen niet voor een afgod, niet voor Mammon of Mars, niet voor een altaar, niet voor een kruisbeeld, van hoe grote betekenis het kruis in ons leven ook moge zijn, niet voor de staat, wanneer die regeren wil over onze diepste zielenroerselen, niet voor een volk, niet voor een mens, niet voor een idee! Wij knielen alleen voor God. Maar dan ook knielen wij in diepe ootmoed en met volledige overgave!”