Het Nederlandse publiek heeft buiten de landsgrenzen de reputatie lawaaiig te zijn. Ze hoesten en knisperen tijdens klassieke optredens en kletsen er op los bij popconcerten. Het viel me de afgelopen maanden eens te meer op tijdens enkele culturele uitjes. Waar de Vlaamse band Balthazar in de Melkweg het geouwehoer middels de volumeknop redelijk wist te overstemmen, slaagde Fischer Z-zanger John Watts minder in zijn missie. Hij moest solo de geluidsoverlast in het Purmerendse P3 trotseren en dolf regelmaat het onderspit. Tijdens het toch prima optreden van Henny Vrienten in diezelfde popzaal klonk er een niet te stuiten geroezemoes. ‘Lastig hè, om tijdens de liedjes je mond te houden’, sprak de geïrriteerde Vrienten een gestaag doorbeppend stelletje toe. Zijn vermaning hielp niet of nauwelijks.
De concertruimtes zijn verworden tot babbelboxen. De eerste bands verlieten om die reden al voortijdig de Nederlandse podia, een begrijpelijk protest. Sociologen en antropologen kunnen inmiddels promoveren op de vraag waarom mensen tientallen euro’s betalen om anderhalf uur lang de uitverkoren artiesten symbolisch de rug toe te keren.
Vroeger klonken de Talking Heads en Talk Talk op het podium, tegenwoordig staan ze ervoor. Merkwaardig.