De Hongaarse ambassadeur nodigde me uit voor de opening van een expositie over synagogen in Midden- en Oost-Europa. Haar land is namelijk voorzitter van de Internationale Alliantie voor de Holocaustherdenking. Op de bijeenkomst, vanmiddag in Den Haag, spreekt een minister van staat, er is een concert en uiteraard een receptie. Ik kan niet wachten.
Hoewel.
Hongarije is toch dat door premier Viktor Orbán geregeerde land? De man die de doodstraf wil invoeren? Die zei dat islamitische asielzoekers de christelijke identiteit bedreigen? Die van Hongarije een éénpartijstaat probeert te maken? Die verklaarde ‘geen grote aantallen moslims in ons land’ te willen? Die beweerde ‘alles te willen doen om te voorkomen dat Hongarije een multiculturele samenleving wordt’? En die, laten we dat ook niet vergeten, samenwerkt met een extreemrechtse partij die knokploegen inzet tegen Roma. Geen wonder dat zelfs een conservatief politicus als John McCain Orbán vorig jaar een ‘neo-fascist’ noemde.
Die synagogententoonstelling bezoeken smaakt een beetje als het opzitten bij de Olympische Spelen in Duitsland in 1936. Misschien is het verstandiger als ik wacht op de ambassade-invitatie waarin Hongarije een expositie aankondigt over haar inhumane omgang met Roma, moslims en andersdenkenden anno nu.
Een beetje terughoudendheid op deze uitnodiging kan geen kwaad na de beelden die ik gezien heb op de televisie hoe men omgaat met met vluchtelingen.