De jeugd van Jacob Israël de Haan

In Mijn lied, mijn leed, mijn hartstocht beschrijf ik het leven van Jacob Israël de Haan, en dan met name de periode dat hij opgroeide in Zaandam. Hieronder een fragment uit dat boek, over de schrijver die we volgens Gerrit Komrij ‘eindelijk de plaats moeten toekennen die hij verdient onder de Nederlandse dichters: onder de grootsten’.

De Zaanstreek ontwikkelt zich na 1880 in linkse richting. Zaandam, zo’n 20.000 inwoners groot, onder wie veel arbeiders, zal wat later de eerste Nederlandse stad worden met een SDAP-burgemeester. Het is bovendien een gebied waar de ontkerkelijking vroeger dan elders een aanvang neemt. De Zaanse joden – in 1899 186 in getal, overwegend handwerklieden, handelaars en winkeliers – blijven in meerderheid afzijdig van het opkomend socialisme. Over en weer is er soms wantrouwen. Jaap Meijer: “Zoals de rebbe op gezette tijden door het stadje liep, met zijn grote slagersmes in het leren foudraal, leek hij een spookfiguur uit een middeleeuws drama. Wat wilde die jood met dat grote mes?”

“Wat wilde die jood met dat grote mes?”

Izak de Haan

De familie De Haan heeft last van antisemitisme, zo blijkt vooral uit de vele passages die Carry van Bruggen er in haar teksten aan wijdt. Ze maakt duidelijk wat de gevolgen van het antisemitisme zijn voor de joodse kinderen in Zaandam. De meeste hoofdrolspelers in haar boeken worden gehinderd door het hun opgelegde isolement en soms door minderwaardigheidsgevoelens. Daar waar een andere Zaankanter uit die tijd, Cor Bruijn, in zijn autobiografie Wijd was mijn land memoreert: “Van antisemitisme wisten we niets, noch met ons verstand noch met ons gevoel (…) Neen, wij in ons dorp waren geen Jodenhaters, verre van dat”, herinnert Carry van Bruggen zich iets heel anders. “Jode bin heil andere mensche…’k zal niet zegge, dat ’t heelemaal geen mensche benne…maar…”, noteert ze. En: “Een Jood leed en verdroeg in stilte…”

Antisemitisme

Ook Jacob laat zich uit over het ondervonden antisemitisme. Uit De Joodsche Wachter (1915): “Toen wij nog kinderen waren in eene kleine stad, werden wij dikwijls nagescholden door jongens. (…) En ik herinner mij zeer goed, hoe een jongen ons nariep: ‘Smous, smous, jullie moeten verbrand worden… jullie hebt den Heere Jezus gekruisigd.'” In een andere editie van datzelfde blad tekent hij op: “Er was een klein stadje… waar de Joodsche kinderen, groot en klein, nog al eens werden uitgescholden. Eens had een kleine Joodsche jongen van een jaar of vier eene moeilijkheid te verevenen met enen kleine kameraad. Het gelukte niet vlot. Toen herinnerde de kleine Joodsche kameraad zich het scheldwoord, dat hem en de broertjes en zustertjes zo dikwijls was nageroepen en hij schold er dapper op los: ‘Jood, Jood!'”

De synagoge in Zaandam (rechts midden) rond 1900

Het is niet Izak de Haan die ‘leed en verdroeg in stilte’. Hij legt zich niet neer bij zijn lage salaris en maakt ruzie met de Zaanse slagers van wie hij afhankelijk is. Op 26 juli 1892, na weer een conflict waarvan Izak het middelpunt is, besluit het bestuur van de joodse gemeente hun rebbe op 31 december van dat jaar – op de verjaardag van zijn zoon Jacob Israël – te ontslaan als ‘godsdienstonderwijzer, beestensnijder, voorlezer en secretaris’. Op voorspraak van enkele gemeenteleden van buiten de stad, onder wie zijn zwager Koekoek en zijn broer Gerson, mag Izak tenslotte toch aanblijven. Hij en zijn familieleden ondervinden dus weerstand, binnen en buiten de joodse gemeenschap.

‘Zeg het ons toch’

In Carry van Bruggens bundel Avontuurtjes (1922) blijkt de vader van een joods meisje een historische roman te hebben geschreven met de veelzeggende titel Christenhaat en Jodenwraak. En in haar roman Eva (1927) haalt de door Van Bruggen gecreëerde ik-figuur een herinnering op aan haar kindertijd: “O, Moeder, maar zeg het ons toch, zeg het ons toch, wat heeft Vader op de groote vellen geschreven, wat gaat er vandaag mee gebeuren?” “Vader heeft een boek geschreven, een echten roman heeft Vader geschreven, het heet Rabbijn en Antisemiet.”

“Vader heeft een boek geschreven, een echten roman heeft Vader geschreven.”

Carry van Bruggen

Minder bekend is dat deze ‘echten roman’ werkelijk is gepubliceerd, als feuilleton in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland. Het verschijnt op 2 februari 1894 voor de eerste keer in druk. De auteur verschuilt zich achter het pseudoniem Ben Jussuf. De omgeving van de hoofdpersoon, een gazzen van de kleine joodse gemeente in ‘Stroomdam’, lijkt wel erg veel op het Zaandam van eind negentiende eeuw. De schuilnaam Ben Jussuf (‘zoon van Jozef’) wijst naar Izaks vader, die inderdaad Jozef heette.

Eenzame voetganger

In de eerste aflevering komt onder meer deze klaagzang voor: “De eenzame voetganger, die als belooning daarvoor de geheele straat voor zich alleen had, was onderwijzer bij de Israël. Gemeente te Stroomdam, doch daaraan waren nog eenige andere functiën verbonden. Hij was tevens voorzanger, ritueel beestensnijder, substituut huwelijksinzegenaar, secretaris van den kerkeraad, ziekenbezoeker, waker bij stervenden, bazuinblazer, kerkelijk besnijder, predikant en in allerlei zaken de vraagbaak van een ieder, die een gratis advies verlangde; gelukkig dat de synagogen geen kerktorens hebben, anders ware hij zeker ook nog klokkenist geweest. (…) Dit alles ging den eenzamen wandelaar door het hoofd. Daar kwamen nog huishoudelijke zorgen bij, die de man plaagden. Huishoudelijke zorgen! hoe kan dit? Die man moet immers, naar zijn uitgebreiden en gewichtigen werkkring te oordelen, wel een flink salaris hebben! Ja, de werkzaamheden waren veelvuldig, maar op eenige gunstige uitzonderingen na, is het inkomen van zulk een ‘Kol Bou’ – waarin zich alles vereenigen moet – gemiddeld zevenhonderd gulden ’s jaars. Neemt men nu nog daarbij in aanmerking, dat onze vriend achttien malen den gang naar het gemeentehuis had afgelegd, om van zijn vadervreugde kennis te geven, dan verwondert het u zeker niet meer, dat de man zorgen had. Want alhoewel hij nog maar zeven kinderen over had, was hem het leven bezwaarlijk genoeg, daar hij immers ook ‘stand’ moest ophouden!”

Cor Bruijn

Het beeld dat Izak de Haan van zichzelf schetst, komt overeen met Cor Bruijns beschrijving van de rebbe: “Ik zie hem nog duidelijk voor me. In mijn herinnering was hij toen al oud. Hij liep langzaam, vond ik, of hij in diepe gedachten verzonden was. Zijn lange jas was groen van ouderdom. Hij had een treffende kop met diepe groeven om de mond en in het voorhoofd. Hij was de man, wiens tragisch lot zijn dochter Carolien later zo overgegeven-scherp en meevoelend in De verlatene heeft beschreven. Hij wàs de verlatene, reeds toen, als ik hem zag gaan over ons marktplein.”

Jacob Israël de Haan als student

Zoon Jacob Israël bezoekt in Zaandam diverse lagere scholen. Een daarvan bevindt zich vlakbij de Hoopbrug over de Zaan. Een leraar daar is Jacob Witte, de vader van de later beroemd geworden liedjesschrijver Dirk Witte (‘Mensch, durf te leven’). Jan Reek uit Koog aan de Zaan vertelde als hoogbejaarde hoe Dirk, Jacob en hijzelf met elkaar wedijverden in poëzie. Hun schoolmeester stimuleerde hen door wedstrijdjes te houden. Reek: “Elke week moesten we een gedicht bij hem inleveren en dan keek hij, wie de beste had gemaakt. De eerste prijs was altijd een fabelgriffel – o man, die schreven zo heerlijk zacht –, de tweede prijs een stenen griffel met een papiertje er om heen en de derde prijs was een griffel zonder papiertje.”

Onvoldoende

Na de lagere school gaat De Haan door naar de ulo op de Gedempte Gracht. “Op mijn eindexamen, waar ik prachtige cijfers kreeg, omdat ik alles uit mijn hoofd had geleerd (ik heb een ijzersterk geheugen), kregen mijn broer, Jacob Israël de Haan, en ik, beiden onvoldoende voor de ‘vaardigheid om ons schriftelijk uit te drukken'”, herinnert zus Carry zich in De Courant van 12 april 1920.

In latere notities etaleert Jacob wisselende waardering voor het plaatsje uit zijn jeugdjaren en de mensen die er leefden. “In dien stad heb ik gewoond, precies tot dien tijd, waarop ik volwassen begon te worden, en ik heb daar gene allesbeheersende vreugden gehad, evenmin als zoveel verdriet. Wanneer ik dus over Zaandam denk, dan is het herhaaldelijk zonder ontroering die mij te sterk wordt”, schrijft hij in het literaire tijdschrift De Nieuwe Gids. Daar staat tegenover dat hij in Fijne fragmenten aan Zaandam refereert als een vrije en vredige stad: “Men kan ieder huis apart beminnen om zijn eigene stand en de eigen bescheiden statie.”

“Wanneer ik over Zaandam denk, dan is het herhaaldelijk zonder ontroering die mij te sterk wordt.”

Oostersche koning

In De Nieuwe Gids noteert hij één gebeurtenis die hem bijbleef: “Eén herinnering weet ik van Zaandam, die altijd sterk is. Want ik herinner mij het feit dat een Oostersche koning van Meden en Persen intocht hield met rijtuigen en losse ruiters, hoog over den dijk te Zaandam. Die hoge optocht vergat ik nooit, en zal ik tot mijn dood toe niet vergeten. Ik zie hem dikwijls weder als een wonderlijke pracht van rijke mannen en diamanten.”

Die ‘Oostersche koning van Meden en Persen’ was de toenmalige sjah van Perzië, die in 1889 Nederland bezocht en daarbij op 20 juni van dat jaar het Czaar Peterhuisje aandeed. Vooral de diamanten op zijn zwarte muts en uniform maakten grote indruk op het publiek, onder wie dus ook de kleine Jacob de Haan. Hij schrijft er, in romanvorm, nogmaals over in het verhaal Over een blauwe en rode diamant. “Ik was verheugd en dof van vreugde, want ik had zeer wel begrepen, dat de negen duizenden dienen zouden, om twee diamanten voor mij te kopen, die ik op mijn witte muts dragen zou, zoals een vorst van Perzië een waterwitte diamant droeg op een zwarte en fijn-gekroesde muts, toen ik hem voor vele jaren intocht zag houden, met rijtuigen en ruiters, hoog langs de Dam te Zaandam. Ik zag die hoge optocht, en ik verheugde mij verheven.”

De Perzische sjah Nasreddin, omringd door personeel, in 1889

Jacobs derde roman, Ondergangen (1907), speelt voor een groot deel in de Zaanstreek. Hij gebruikt er typisch Zaanse woorden in als ‘kluft’ (helling) en ‘fleken’ (handen). De roman behandelt de lotgevallen van verpleegster Anna van Arkel en haar zus Liesbeth. In een worsteling op het scherp van de snede ziet men de Zaanse zusters uit elkaar groeien. Er is een bijrol voor broer Kees, die na de verkoop van de Zaanse molen van zijn vader naar Canada emigreert.

Kermis

In Ondergangen wordt een omschrijving gegeven van Kees’ jaarlijkse uitstapje naar de kermis, die de hedendaagse Zaankanter bekend zal voorkomen: “Z’n enigste uitviering van vreugd, dat was voor Kees Zaandammer kermis, daar spendeerde hij z’n losse centen van ’t hele jaar aan. Die begon de leste zaterdag van augustus, en duurde dan over twee zondagen heen. Net goed in de tijd, meestal zonder kou, en toch was ’t vroeg genoeg donker, dat de kramen en spullen hun lampen opkregen, want ’n kermis overdag, dat was geen lol, dat was goed voor ouë wijven en kinderen van ’t bewaarschool. Maar ’s avonds lol genoeg (…) Alleen de laatste zondag bleef hij ’s nachts over op Zaandam, daar had de kermis dan gewoonweg geen sluitingsuur. Los vrouwvolk kwam in troepen over uit Zaandam, om wat geld te verdienen aan de wilde jongens van de Zaan, wen die dronken werden, speels. Op zo’n nacht ging Kees van Arkel niet naar hun huis over de eenzaam-koele dijk tussen donkere landen.” De beschreven woning betreft het nog altijd bestaande adres Westzanerdijk 468. Daar woonde destijds de familie Brand, op wier leven De Haan zijn impressies losjes baseerde.

Dijk en kermis keren terug in De Haans verhalenbundel Kanalje: “Ze gingen ver met mekaar, als ’t kermis was in den heeten zomer, kermis van nachtsgehos langes de kramen en door de spullen…hosse horre, hosse horre…en dan ’s avonds duizelig van de drank en de heete kermispret terug langs de donkere dijk, dorpstoe…”

Jacob Israël de Haan

Waardeer dit artikel

De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.

ValutaBedrag





5 gedachten over “De jeugd van Jacob Israël de Haan”

  1. Mooi stuk weer, ik was ook al onder de indruk van en over zijn zus Carry.
    Ik had geen idee dat antisemitisme destijds zo prominent was. Uitsluiting is zo pijnlijk

      1. Heel interessant boek. Wist niet dat hij daar opgroeide.
        Ik zat op de lagere school in een klas vol kinderen uit de Pijp en eenmaal op het VWO zette ik Pijpelijntjes op mijn boekenlijst omdat ik dacht dat het boek over jongens uit de Pijp ging, waardoor ik in allerlei misverstanden verzeild raakte maar wel voorgoed geïnteresseerd deed raken in deze dichter.
        Waarom is het nog niet opgenomen in de lijst van secundaire literatuur van de DBNL? Die is immers al aangevuld tot 2018? Of kijk ik er soms overheen?
        Zie
        https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=haan008

  2. HennyRijken-Baljet

    Goede morgen Erik
    Met aandacht en plezier heb ik jou artikel over het leven van jacob Israël de Haan gelezen ,Hij heeft geleeft in de tijd dat ook het leven van mijn ouders begon? Beide geboren in 1895, het zijn flitsen die ik over de geschiedenis uit hun jonge leven heb meegekregen ,zelf ben ik van 1934,

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *