Bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis vond ik een vraaggesprek uit januari 1967 met Provo-oprichter Rob Stolk. Het werd afgenomen door Jan Donkers (de latere boekenschrijver, grondlegger van de popjournalistiek en radiomaker) en Rens van Halem (een pseudoniem van Zaandammer Rens Adelaar, een vriend van Rob). En het is te aardig om te negeren. Daarom wat fragmenten uit het vier pagina’s tellende, als monoloog genoteerde interview over Rob Stolks jonge jaren in de Zaanstreek en zijn aanloop naar de Provobeweging, die hij anderhalf jaar eerder met Roel van Duijn en mede-Zaankanter Garmt Kroeze begon.
“Op de lagere school was ik een klein, gevoelig jongetje met bijna wit haar dat altijd verkouden was. Ze noemden me daarom ‘dorrel’ [Zaanse uitdrukking voor ‘snotneus’]. Op de CV in de klas hingen altijd mijn zakdoeken te drogen die moeder me ’s morgens meegaf. Een bleek jongetje dus, dat weinig vriendjes had en daarom z’n best deed om mooie cijfertjes te halen.
Neurotische jongetjes
Voor het toelatingsexamen van het Zaanlands Lyceum was ik de op een na beste. Zo kwam ik met nog een paar neurotische jongetjes uit m’n klas op het lyceum. Daar begon een heel ander leven voor me. In de eerste klas deed ik goed m’n best en ging met een keurig rapport over. Maar in de tweede ging het allemaal heel anders. Ik werd wat ze toen nog noemden een nozem. Dat is zo gegaan: m’n oudste broer speelde heel aardig accordeon en in die tijd had je de 3 Jacksons, jongens die heel populair waren. Nou droegen de Jacksons zeemanspakken met blauw-wit gestreepte hemden. Zo’n hemd had mijn broer natuurlijk ook en dat kreeg ik van hem toen hij eruit gegroeid was. Verder maakte moeder een broek voor me die wat aan de krappe kant zat en zo gekleed werd ik op school een apart figuur. Die neiging tot het artistieke heeft er in onze familie altijd al ingezeten: moeders broer was kunstschilder en een van m’n zwagers schildert ook.

Op school kon ik met de meeste leraren wel overweg. Alleen de rector lag me niet zo goed. Dat kwam zo: nadat ik in de tweede klas was blijven zitten, had ik wat haar op m’n kin laten groeien en daarom werd ik door de rector van school gestuurd. Dat baardje was hem opgevallen toen hij me een keer vechtend met een jongen van m’n klas in het tekenlokaal aangetroffen had. Die jongen had tegen onze mooie, lieve tekenlerares gezegd: ‘Kom even mee de gang op, meid, dan zal ik je lekker neuken.’ Toevallig was ik op onze tweeëntwintigjarige tekenlerares verliefd en meende deze opmerking te moeten bestraffen. Het meisje wist niet wat het moest doen, maar gelukkig voor haar kwam net de rector binnen die me van die jongen haalde en me de klas uitgooide. Hij stuurde me toen naar huis met de woorden dat hij op school geen herrieschoppers met baarden gebruiken kon. Ik ben toen naar het raadhuis gegaan om te informeren of hij dat wel doen mocht. Dat bleek niet het geval te zijn. Dat bericht stond een paar dagen later in De Typhoon en toen moest hij me weer toelaten. Door deze affaire besefte ik dat die rector een object was om te provoceren. Leraren zijn er alleen maar om je wat bij te brengen, die hebben nog een nuttige functie. Aan dat lullige leraartje-treiteren heb ik nooit echt meegedaan.
Garmt Kroeze
Jaap de Jong zat een klas hoger en wou me wel helpen. Door hem leerde ik allerlei andere mensen kennen. (…) Toen ik zo’n 16 jaar was, nam hij me mee naar Amsterdam en bracht me in contact met de familie Roest. Roest was boekhandelaar in Emmeloord geweest en is getrouwd met een dochter van ex-burgemeester d’Ailly [kan ook een nicht zijn, Rens van Halem]. In Emmeloord vormde zijn gezinnetje het middelpunt van de plaatselijke bohémiène. Bij hen ontmoette ik Garmt Kroeze en Hans Tuynman.
Later gingen Jaap en ik vaker naar Amsterdam. We bezochten dan vaak Garmt, die in de Nicolaas Beetsstraat woonde. Bij hem thuis ontmoette ik Robert Mulder, die het steeds over de Vredesbeweging had. Mulder zat onder de anti-atoombomspeldjes. Garmt wist heel veel van allerlei politieke kwesties en werd in dat opzicht zo’n beetje m’n geestelijke vader. Van Jaap kreeg ik een anti-atoombomspeldje en zo had ik er weer een fetisj bij om m’n anders-zijn te demonstreren.

Van Garmt heb ik veel geleerd. Hij was een erg neurotische jongen met een vernield uiterlijk, had het als onderwijzer niet kunnen redden en werkte in die tijd bij een chocoladefabriek. Hij vond me erg lief en dacht me in zijn netten te kunnen verstrikken, maar daar voelde ik niet zoveel voor. Later is dat de oorzaak van onze breuk geworden.
Simon Posthuma
In Zaandam begon ik een zekere reputatie te krijgen. Er waren wilde feesten. Ik herinner me dat feest in het verenigingsgebouw de Zeppelin, dat eindigde door een inval van de politie. Simon Posthuma werd daarbij in ontklede toestand door zijn vader gearresteerd. (…) Mijn naam werd definitief gemaakt door het feest dat ik op mijn zeventiende verjaardag in de garage van mijn zwager gaf. M’n zwager is onderaannemer en we hebben elkaar nooit zo goed gelegen. Toen ik een jongetje van zo’n jaar of twaalf was, mocht ik wel eens met hem mee voor 50 cent per dag de bouw in. Bij die gelegenheden schold ik hem al uit voor smerige kapitalist! Maar goed, in die garage werd het een grote puinhoop en nadat m’n zwager me ’s nachts ontkleed met een meisje in die rotzooi aangetroffen had, werd de communicatie volledig tussen ons verbroken.
Alweer via Jaap leerde ik op een feestje Marja van der Veen kennen. Na dat feest kwamen we bij haar thuis terecht en daar werd nog een hele tijd over politiek gesproken. Je weet dat haar vader [Nico van der Veen] dominee was en een belangrijk man in de PSP, maar dat realiseerde ik me toen nauwelijks. In de boekenkast van haar vader stond een groot fotoboek met plaatjes van rode leidersfiguren. Stalin had maar een rotkop, vond ik, Bakoenin leek me al wat aardiger, maar ’t sympathiekste hoofd had toch wel Domela Nieuwenhuijs. Zo leerde ik enkele zogenaamde bewust politiek denkende jongeren kennen. Zelf was ik natuurlijk een Robbedoes in hun gezelschap, maar hun sentiment sleurde me helemaal mee.

Spoedig daarop werd de PSJW [Pacifistisch-Socialistische Jongerenwerkgroep] opgericht. Ik was een van de eerste leden en werd propagandist in de Zaanstreek. Van al die duffe kantoormannetjes begreep ik nog steeds niets. ’s Ochtends zag je ze bij duizenden met gezichten zonder hoop naar hun werk gaan. Ik zal het wel nooit leren begrijpen.
Vredesmarsen
Na de dood van Van der Veen [20-4-1962] werd het een beetje triest in de PSJW. Ik vond dat er te weinig directe actie gedaan werd en te veel vergaderd. Het Zaanlands Lyceum interesseerde me steeds minder. Aan het eind van de derde klas kwam ik alleen het eerste uur nog maar op school. Ik bleef weer zitten, nu op Duits. M’n leraar Duits was een echte mof, zo’n Befehlhaber. In de tweede klas hadden Frans en Meetkunde me de das omgedaan. Ik ging hoe langer hoe meer naar Amsterdam. Ik nam deel aan alle Vredesmarsen. Bij de beruchte NATO-taptoe van 1963 werd ik voor ’t eerst door enkele agenten in elkaar geslagen. (…) Ik heb aan die avond geen echte haat tegen de politie overgehouden. Voor mij zijn politieagenten altijd al zielige klootzakken geweest.

Het kwam tot een breuk met Jaap toen ik op Saartje verliefd werd. Ik ontmoette Saartje en haar zusje Marjan voor ’t eerst op een feestje. Saartje zag in ’t begin heel weinig in me, maar toen ze van Jaap te horen kreeg dat ik bepaalde relaties met verschillende meisjes had, viel ze toch op me. (…) Nou, je weet op welke manier we zijn gaan trouwen. M’n jongste [moet zijn oudste, E.S.] broer is nu met Marjan getrouwd.

Ik richtte het ‘Aktiekomitee voor de Vrede Zaanstreek’ op. Het ANJV kwam er ook in, zodat er een zekere verbroedering tussen pacifistische en communistische jongeren plaatshad. De verhouding met de communisten beviel me al gauw niet. Ze gebruikten ons voor hun partijpolitiek. Als ze de kans kregen, namen ze al onze initiatieven over.

Door al dat vergaderen begon ik me steeds minder in de PSJW thuis te voelen. Ik wou wat gevaarlijkers. Nu had ik wel eens wat gehoord en gelezen over anarchisten die bommen gooiden en zo; daar zag ik wel wat in en daarom richtte ik de Anarchistische Werkgemeenschap Zaandam op. Natuurlijk wist ik geen flikker van het anarchisme af. (…) Ik verstuurde een aantal pamfletten naar de PSJW’ers die ik kende en verzamelde een aantal mensen om me heen. Gerrit Gorter, de kleinzoon van Herman Gorter, steunde me direct. (…) Daarna kreeg ik een brief van Roel van Duijn, waarin hij me voorstelde samen iets te beginnen. Hij had ook bepaalde plannen en vond dat we maar eens moesten praten.

Zijn brief beviel me niet zo erg. Hij was nogal autoritair gesteld, maar na een tweede brief zijn we toch maar eens met een groepje gaan praten. We ontmoetten elkaar in café Luba [hoek Looiersgracht/Lijnbaansgracht]. (…) Roel dacht de zaak wel even te kunnen regelen: hij vond dat hij zelf maar redacteur van het nieuwe blad zou moeten worden en ik kon wel de administratie verzorgen. Ik nam dat natuurlijk niet en zo gingen we, zonder iets geregeld te hebben, weer uit elkaar. Garmt en ik hebben toen Barst in elkaar gezet, dat in april ’65 in Zaandam verscheen.”

Op 25 mei 1965, een maand na de verschijning van het eerste en enige nummer van Barst kwam de eerste Provo uit. Dit ‘jongerentijdschrift ter vernieuwing van het anarchisme’ betekende de feitelijke aankondiging van de Provobeweging, die Nederland tussen 1965 en 1967 op haar grondvesten zou laten schudden. Na de opheffing van de Provobeweging begon Rob Stolk in Amsterdam een (nog altijd bestaande) drukkerij. Hij overleed op 31 maart 2001 op 55-jarige leeftijd aan een hartaanval.
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.
Wat leuk om dit te lezen, zeker op mijn vaders verjaardag. Ik zou graag het hele artikel willen lezen. Kun je mij misschien vertellen waar je dit precies hebt gevonden in het IISG? Het Provo archief is behoorlijk wat meters.
Alvast bedankt!
Vriendelijke groet, Marieke Stolk (ook namens mijn zus Suzanna en mijn moeder Sara Stolk-Duijs)
Heel leuk dit artikel over Rob Stolk. Ik ben in de jaren 1963- 1965 bevriend geweest met Sara. We hebben samen regelmatig Amsterdam afgestruind. Leuke herinneringen. Na het huwelijk met Rob zijn we elkaar uit het oog verloren. Ik heb nog regelmatig op internet naar Sara gezocht maar kon niets vinden. Aan het artikel te zien gaat het haar nog steeds goed. Gelukkig. Mocht je haar kunnen benaderen doe haar dan mijn hartelijke groeten.
Met vriendelijke groet, Ellen Kiepe (voorheen uit Zaandam)
Dank, Ellen. Met Sara heb ik maar eenmaal contact gehad, met hun dochter -via de mail- meerdere keren. Gelukkig vinden ze het zelf ook een aardig artikel.
Hallo Erik, mocht je nog een keer contact met een van hen hebben, zou je dan willen vragen of Sara het leuk zou vinden om mij te mailen? Mijn e-mail is heijkie@live.nl. Heel erg bedankt als je de moeite wilt nemen.
Beste Erik,
Ik lees het stukje nu weer, en er staat een fout in. Het moet niet zijn “M’n jongste broer is nu met Marjan getrouwd”, maar mijn oudste broer (Swip Stolk) is nu met Marjan (Duijs) getrouwd.
Groet, Marieke Stolk.
Leuk artikel. Ik heb Rob tamelijk goed gekend – ik ben wel bij hem thuis geweest om te schaken. Ook was ik drukker op dezelfde pers die eerder het Provo-drukwerk vervaardigde. later werd die door de Studenten Vak Beweging overgenomen. Garmt Kroeze heb ik vrij goed gekend. Tijdens mijn studietijd werkte ik vaak in de dokken als brandwacht, samen met hem. Een politiek filosoof, van wie ik – net als Rob, veel geleerd heb. Vele namen uit die tijd duiken in mijn geheugen op: Danny Schoen, Jacob Jutte, Robert Jasper Grootveld, Roel van Duijn, Koosje Koster, Luud Schimmelpennink. Zelf bleef ik altijd in de schaduw om bepaalde redenen. Niettemin een magische tijd.
Dank! Mooie toevoeging aan het verhaal. Hier overigens een stukje over Garmt Kroeze: https://eriksgaap.nl/2022/11/08/garmt-kroeze-de-vergeten-provo-oprichter/
Nog even een kleine correctie: was geen Zaankanter, maar een Groninger.
Op Terschelling kwam ik aan het meertje bij het dorp West-Terschelling, dat Doodemanskisten heet, een bank tegen met een gedenkplaatje voor Rob Stolk. Het intrigeerde me wat de connectie is. Ik heb er een fotootje van gemaakt, maar kan ik niet meesturen, geloof ik.