Als havo-scholier stuurde ik, ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw, Simon Carmiggelt en Rinus Ferdinandusse een brief met een aantal vragen. Ze betroffen hun boeken met kroegverhalen en het was mijn bedoeling om hun antwoorden een plek te geven in een werkstuk. Of Carmiggelt me antwoordde, weet ik niet meer. Maar de lange brief die Ferdinandusse me zond, heb ik altijd bewaard. Ter ere van zijn leven en ter nagedachtenis publiceer ik hem hier integraal. “Carmiggelt was veel leuker.”
“Dat is een aardig idee: die kroeg- en caféverhalen. Alleen lijkt het me moeilijk er een studie over te maken. Wat mij betreft zijn het niet meer dan vrolijke, soms ook treurige verhaaltjes, maar altijd verhaaltjes die tot vermaak dienen. In de jaren dat ik ze wekelijks voor Vrij Nederland schreef was ik daar redacteur, en ook een paar jaar adjunct-hoofdredacteur. In die dagen deed ik journalistiek werk, en later werkte ik aan het in elkaar zetten van de krant. Journalisten leven altijd in de buurt van een café, ik heb tenminste weinig anders meegemaakt. (Ik zal u uit VN het interview met Max Dendermonde laten sturen, waar Carmiggelt ook in voorkomt, dan heeft u een idee.). Journalisten – althans van mijn generatie – vinden in zulke cafés een klankbord; meestal door de onregelmatigheid van het werk aangewakkerd zoeken ze die steun bij elkaar om ideeën te krijgen en gegevens uit te wisselen. Dat kost veel huwelijken hun duurzaamheid, maar daar is verder weinig fantasie voor nodig.
In die cafés (en broodjeswinkels) hoor je nog wel eens wat, en wat ik deed was noteren wat ik hoorde. Soms combineerde ik twee voorvallen, soms maakte ik een paar wat kortere dialoogjes samen tot één cursiefje. Ik geloof ook niet dat er veel ontwikkeling zit, van 1964 tot 1972, behalve wellicht een betere beheersing van de stijl. Maar sommige doen zeer grof aan, omdat de spreker die geciteerd soms grof in de mond was. Ik heb daar weinig aan versierd. Wat er aan humor in zit is meestal verstopt in de dia- of monoloog, omdat ik niet bewust op erg grappig heb geschreven.
In 1972 ben ik ermee opgehouden, omdat ik hoofdredacteur van Vrij Nederland werd en bijgevolg zo onregelmatig in een café kwam dat er niets meer op te merken viel. Wie dat wil doen – caféverhalen schrijven – moet in cafés komen.
Carmiggelt is een ander geval. In de eerste plaats vind ik hem geen journalist, maar een schrijver. Hij heeft eerst een tijd humoristische verhalen geschreven (de tijd van Allemaal Onzin en Honderd Dwaasheden), toen ik hem het leukst vond, maar daarna heeft hij in gezin en kroeg een manier gevonden om verhaaltjes te schrijven, die een literaire vorm gekregen hebben (vind ik). Hij noteerde niet wat in de kroeg gebeurde, maar gebruikte wat hij in een kroeg of van anderen hoorde om een eigen verhaaltje te maken. Door zijn regels heen komt soms heel sterk een bepaalde atmosfeer over, waarop ik mij in mijn cursiefjes nimmer toelegde. Door die verhaalvorm, die afgerondheid, is zijn werk mooier en ook toegankelijker dan het mijne.
Daar komt bij dat deze kroegcursiefjes voor mij niet het hoofdonderwerp waren. Ik heb in diezelfde tijd thrillers geschreven, en televisieteksten. Daardoor was een identificatie Ferdinandusse = altijd leuk korteverhaal minder voor de hand liggend. Plus het eenvoudige feit dat C. inderdaad veel leuker was, in een groot aantal gevallen. Maar hij schreef er per jaar 250, waarvan er in zijn jaarlijkse bundel zo’n 50 terechtkwamen. Ik schreef er per jaar nog geen vijftig, waarvan de helft toch wel weer gebundeld werd. Er is dus veel minder variatie, en veel minder uitschieters. Het is dus terecht dat S.C. een groot auteur genoemd wordt.
Uw laatste vraag: ik weet niet of ik het elke dag zou willen. Ik denk ongetwijfeld dat ik het zou kunnen. Want de humor ligt op straat, dus wie de straat op gaat is op zoek, en wie de straat op gaat komt in de kroeg terecht. Die cirkel, weet je wel.
In de hoop u van dienst te zijn geweest, en bereid tot nadere informatie.”
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.
Wat een goed en mooi verhaal zeg, van Rinus Ferdinandusse. Erg leuk dat je dit met ons deelt, Erik. Ik lees het hier op vakantie in Paramaribo en ben me er even niet bewust van in Suriname te zijn…
Zelf probeerde ik ook een paar keer een kroegverhaal te schrijven. Dat was in Sneek in de beginjaren van mijn journalistieke loopbaan. Maar het was geen succes. Geen een ervan nam ik mee naar de redactie. Omdat ik zelf daags na het kroegverhaal in mijn weergave ervan niet meer dié sfeer herkende van de ervaring. En dan moet je je lezer d’r niet mee vermoeien.
Ja, schrijven kon Rinus Ferdinandusse.
Veel plezier in Suriname, Rienk. En kom svp terug met een paar sfeerverhalen.
Fantastisch, Erik. Heel bijzonder dat hij je zo’n uitvoerig antwoord stuurde. Ik bewonderde Rinus ook, ik heb zijn boeken ‘Neem er eentje van mij’ en ‘Stukjes in de kraag’. Van Simon Carmiggelt heb ik bijna alle boeken; onlangs nog herlas ik ‘Honderd dwaasheden’, vijfde druk, 1946, destijds door mijn vader aangeschaft. Wat kon Simon vertellen! Overigens strooide hij met nutteloze komma’s, vooral in zijn begintijd.
Inderdaad bijzonder, Ed. Alle reden om dat antwoord nog een tijdje te bewaren.