Het college van Zaanstad wilde aanvankelijk geen geld uittrekken voor een onderzoek naar de Zaanse betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Dat was een gemiste kans en een historische vergissing. Een raadsmeerderheid vond dat ook; het onderzoek komt er dus alsnog. Laat ik alvast een voorzetje geven, in de vorm van een reeks artikelen over het Zaanse slavernijverleden.
Vandaag deel 6 van een wekelijkse serie: Slavenhouder Johannes Phaff.
‘Gebroiljeert’
In een vanuit Paramaribo gestuurde brief condoleerde plantagebezitter Ephraim Comans Scherping zijn collega Jurriaan Schooneveld begin 1744 met de dood van diens echtgenote Stijntje. Hij voegde er een PS aan toe: ‘Ds. Johannes Phaff is den bruijdegom met mejuff. de wed. Thouron. Hij is met de bestierders geheel gebroiljeert en wil niet meer als hun preedicant preken maar tog sijn ampt niet needergelegt.’
De band tussen Zaandammer Jurriaan Schooneveld en de familie Phaff was hecht. Dat blijkt niet alleen uit bovenstaand briefje, maar ook uit Schoonevelds nauwe samenwerking met de broer van Johannes Phaff. Deze Benjamin was notaris in Amsterdam en regelde voor hem allerlei formaliteiten die kwamen kijken bij het zeilen naar Suriname. Zo komt uit een in 1734 door Benjamin Phaff opgestelde notariële acte niet alleen Schoonevelds betrokkenheid naar voren met een voorraad overgebrachte slijpstenen, maar is ook de naam van diens schip te lezen: ‘De Zaandam, staande op zijn vertrek naar Suriname.’

Lutherse kerk
Waar Benjamin in de hoofdstad zijn heil zocht als notaris, vertrok zijn broer Johannes Christiaansz (1705-1762) in 1742 naar Suriname. In Paramaribo ging hij aan het werk als Lutherse voorganger. Voor hij emigreerde, preekte Phaff in de Lutherse kerk van zijn woonplaats Zaandam, van 23 februari 1727 tot 8 oktober 1741. Dat was het godshuis waaraan Jurriaan Schooneveld kort na Phaffs aanstelling een kroonluchter en een collecteschaal doneerde.
Johannes Phaff ging in Paramaribo aan het werk als Lutherse voorganger.
De door Ephraim Comans Scherping in zijn brief genoemde ‘mejuff. de wed. Thouron’ was niet Phaffs eerste echtgenote. Op 13 september 1729 huwde hij in West-Zaandam Maartje Jans Kas. Zij overleed een jaar later. Zijn tweede echtgenote, Debora Hendriks Spelder, was eveneens een geboren en getogen Zaanse. In 1735 verbond zij zich aan de predikant annex leraar.
Expliciet verbod
Toen Johannes Phaff met Debora en een zoon uit zijn eerste huwelijk in Suriname arriveerde, was het zijn taak om daar als eerste predikant van de pas opgerichte Lutherse gemeente in de kolonie aan de slag te gaan. De in Amsterdam gevestigde Sociëteit van Suriname had 71 lutheranen een vergunning verleend om daar een eigen gemeente te stichten. De zendeling moest zijn werk overig niet te opzichtig verrichten, om de plaatselijke gereformeerden niet voor het hoofd te stoten. Bovendien kreeg Phaff een expliciet verbod mee om slaafgemaakten te bekeren.

Veel plezier beleefde Johannes Phaff niet van zijn overzeese kerkelijke werkzaamheden. Hij werd al snel het middelpunt van talloze religieuze twisten, onder meer over het dopen van de zogenaamde ‘mulatte kinderen’, veelal baby’s met zowel een slaafgemaakte als een slavenhouder als ouders. ‘Spoedig ontstond er oneenigheid tusschen den predikant, den kerkeraad en de gemeente’, aldus de auteur van het boek Geschiedenis van Suriname (1861). ‘Ds. Pfaff [sic] preekte slechts zelden, soms werd hij er door bevel der regering toe gedwongen.’ Verzoeningspogingen mochten niet baten. Na drie jaar werd Phaff ontslagen. Hij kon zich voortaan volledig wijden aan het uitbuiten van de vele slaafgemaakten op zijn uitgestrekte gronden.
Vijf plantages
Dat hij plantagehouder werd, kwam door het overlijden van zijn echtgenote Debora Spelder. In 1745 trad Phaff voor de derde keer in het huwelijksbootje. Zijn nieuwe eega was Jeanne Houtkoopers, de weduwe van Pierre Thouron. De overledene had haar drie langs de Surinamerivier gelegen plantages nagelaten: Domburg, La Ressource en Liège. Van haar vader erfde ze bovendien een deel van de grote plantage Houtthuijn.
Phaffs derde huwelijk eindigde eveneens treurig.
Phaffs derde huwelijk eindigde eveneens treurig. Na twee jaar stierf ook Jeanne. Alle plantages werden nu volledig eigendom van haar weduwnaar. Daar kwam nog een vijfde bij. In 1749 trouwde Johannes Phaff opnieuw, nu met Maria Emilia de la Rivière. Zij was eigenaar van koffieplantage Sorgvliet.

Dankzij zijn huwelijken kon Phaff zich een grootgrondbezitter noemen. Hij was overigens niet alleen de heerser over grote honderden hectares waarop ‘zijn’ mensen zich afbeulden, maar handelde ook indirect in slaafgemaakten. Hij investeerde namelijk een deel van zijn kapitaal in slavenschepen.
‘Domini’
Omdat een dominee als plantagehouder nogal ongebruikelijk was, gaf de slavenbevolking Sorgvliet de bijnaam ‘Domini’. Alleen al op Sorgvliet liepen gemiddeld zo’n honderd slaafgemaakten rond. Na het huwelijk zeilde het echtpaar Phaff naar Nederland. Ze gingen in Den Haag wonen en lieten het leidinggeven op hun plantages over aan anderen. Phaff pendelde nog wel een enkele keer heen en weer tussen Suriname en Nederland.
In 1762 werd in een kerk van Paramaribo zijn overlijden bekendgemaakt. Zijn bezittingen – inclusief zijn dwangarbeiders – gingen over in andere handen.
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.