Het college van Zaanstad wilde aanvankelijk geen geld uittrekken voor een onderzoek naar de Zaanse betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Dat was een gemiste kans en een historische vergissing. Een raadsmeerderheid vond dat ook; het onderzoek komt er dus alsnog. Laat ik alvast een voorzetje geven, in de vorm van een reeks artikelen over het Zaanse slavernijverleden.
Vandaag deel 7 van een wekelijkse serie: Stam en Smit uit Koog aan de Zaan.
Merveille
De Zaanse betrokkenheid bij slavernij was misschien wel het meest zichtbaar op de Surinaamse plantage Merveille (ook wel ’t Merveille genoemd). Meerdere Zaankanters mochten zich er eigenaar van noemen. En dan was daar ook nog iemand met Zaanse familiebanden werkzaam als rumstoker.
Evert Cornelis Smit (1774-1843) stond bekend als een veelzijdig man. Zijn CV vermeldde functies als oliefabrikant en koopman, maar hij was ook burgemeester van Koog aan de Zaan. Zijn vermogen – vooral het gevolg van de erfenis die zijn schoonvader hem en zijn echtgenote naliet – was groot genoeg om te kunnen investeren in de Surinaamse plantages Heystvliet, De Eenzaamheid, Laarwijk en Merveille. Duizenden hectares grond en honderden slaafgemaakten zorgden ervoor dat zijn rijkdom tot grote hoogte steeg. Een deel van zijn kapitaal stak hij in handelsschepen die naar en van Suriname voeren. Hij was tevens eigenaar van het schip De Drie Gebroeders, dat ook de Atlantische Oceaan overstak. Zijn eveneens in Zaandijk wonende broer Cornelis participeerde al net zo enthousiast in dat schip, net als hun dorpsgenoten Klaas Breet en Jan Kool. Evert Smit maakte zelf overigens niet de riskante oversteek naar Suriname: zijn achterneef Jan de Jager behartigde ter plekke zijn belangen.
Koogse betrokkenheid
Na Smits dood lieten zijn erfgenamen een akte van verklaring opstellen dat zij met de administrateurs van de boedel van Dorothea van der Ley en de erven van Cornelis Stam Pietersz overeengekomen waren dat Everts broer Cornelis Evert Smit de administratie van de bezittingen in Suriname zou voortzetten. De Zaanse betrokkenheid bij de slavernij bleef dus groot, en niet alleen via de familie Smit. De 775 hectare grote suikerplantage Merveille was voor 5/8 deel eigendom van de erven Stam, te weten Grietje Spaans (de weduwe van Pieter Cornelis Stam) en haar kinderen. Zij woonden in Koog aan de Zaan. De familie Stam werd tevens eigenaar van de grond De Eenzaamheid, de naast Merveille gelegen koffieplantage Heystvliet en de plantage Laarwijk. 3/8 deel van Merveille was eigendom van hun dorpsgenoten, de familie Smit.
Zijn eveneens in Zaandijk wonende broer Cornelis participeerde al net zo enthousiast in dat schip, net als hun dorpsgenoten Klaas Breet en Jan Kool.
Suikermolen
Vereniging De Zaansche Molen beschikt over een afbeelding van een suikermolen die in Suriname werd gebruikt. Met dit door stromend water aangedreven apparaat werd sap uit de suikerrietstengels geperst. Was de afgebeelde molen te vinden op een plantage met een Zaanse eigenaar? Dat betrof dan niet de eerder genoemde Zaandamse plantage-eigenaars Schooneveld en Phaff. Die waren namelijk al decennia dood toen de maker van de tekening er zijn naam bij zette. Evert Cornelis Smit daarentegen was nog maar een kind toen de tekenaar zijn pen op het papier plaatste.
In een brief uit die tijd wordt beschreven wat er gebeurt als een slaafgemaakte ‘het riet tusschen de Rollen steekende, er maar eene Vinger tusschen raakt, en men er niet prompt by is om het ’t zy Vinger of Hand, zoo verre dezelve er reeds tusschen is, af te kappen…’
Het op de achterkant van de prent gekrabbelde jaartal 1785 past in een tijd dat er in Suriname op grote schaal suikerplantages werden ontwikkeld. In de achttiende eeuw waren het er zo’n honderdvijftig. Het ontginnen van land, het oogsten van suikerriet en het verwerken ervan in suikermolens vond plaats door slaafgemaakten. De dwangarbeid op de suikerplantages gold als de zwaarste die er was, met werkweken van zestig uur, oplopend tot 96 uur in de oogstperiode. Gevaarlijk was het ook. In een brief uit die tijd wordt beschreven wat er gebeurt als een slaafgemaakte ‘het riet tusschen de Rollen steekende, er maar eene Vinger tusschen raakt, en men er niet prompt by is om het ’t zy Vinger of Hand, zoo verre dezelve er reeds tusschen is, af te kappen… zoo moet infallibel [onherroepelijk] het geheele lichaam van den Neeger tusschen de Rollen door passeeren, en dus te pletter geperst werden, uitgenoomen het Hooft dat er afspringt.’
Gerrit Schouten
De tekenaar Gerrit Schouten maakte rond 1800 een diorama, een 3D-afbeelding, van Merveille. Het door hem geschetste beeld zal de kolonisten zijn bevallen. Schouten toonde namelijk alleen de mooie voorkant en niet de rauwe werkelijkheid in en rond de slavenverblijven. De roofbouw – op het land, waar woud plaatsmaakte voor monocultuur, en op de mensen, die een moordende arbeidsdiscipline kregen opgelegd – blijft op het diorama onzichtbaar. Hoe de slaafgemaakten aankeken tegen hun werk bleek wel uit de naam die ze zelf gaven aan Merveille: ‘Adjakka’. Dat woord heeft diverse weinig complimenteuze betekenissen: van ‘plaag’ tot ‘besmettelijke ziekte’. Alleen al op Merveille woonden eind 18de eeuw 260 slaafgemaakten in treurige barakken. In 1863 resteerden er nog 142.
Toen dat jaar de slavernij formeel ten einde kwam, woonden vrijwel alle eigenaars van bovengenoemde plantages nog steeds in Koog aan de Zaan. Het verlies van hun lijfeigenen leverde hen 42.900 gulden aan overheidscompensatie op, naar nu vertaald €500.000,-. Ze betaalden er onder meer hun schulden mee af. De 142 mensen die werden verlost uit hun slavernij ontvingen geen cent.
Hermann Buhk
In het Honig Breethuis in Zaandijk hangt een schilderij uit het midden van de negentiende eeuw waarop het echtpaar Buhk en hun dochtertje poseren. Hermann Edmund Buhk (1815-1879) was rumstoker op Merveille en voor 1/5 eigenaar van twee andere Surinaamse plantages. Ook hij was dus een slaveneigenaar. Zijn echtgenote Elisabeth Johanna Albertina (Paramaribo, 1824-Zaandijk, 1886) was de oudste dochter van de eerder genoemde Zaankanter Jan de Jager (1797-1849). Die werkte als stuurman en als administrateur in Suriname. Elisabeth was ook een nicht van Grietje de Jager, de vrouw van Jacob Cornelisz Breet. Dit echtpaar woonde in wat nu bekendstaat als het Honig-Breethuis. Het ongesigneerde schilderij van de familie Buhk was tot 1962 eigendom van de familie Smit. Er bestond dus decennialang een hecht Zaans familienetwerk dat zich verrijkte via meerdere plantages.
Het Honig Breethuis en het schilderij behoren tot de weinige resterende tastbare getuigenissen van de Zaanse slavernijbetrokkenis. In tegenstelling tot plaatsen als Amsterdam, Middelburg en Hoorn zijn er hier weinig gebouwen over uit de vorige eeuwen die herinneren aan de immorele handelsgeest van die decennia. Alle reden om in en/of bij dat wat wel resteert aandacht te schenken aan die troebele historie.
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.