Het college van Zaanstad wilde aanvankelijk geen geld uittrekken voor een onderzoek naar de Zaanse betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Dat was een gemiste kans en een historische vergissing. Een raadsmeerderheid vond dat ook; het onderzoek komt er dus alsnog. Laat ik alvast een voorzetje geven, in de vorm van een reeks artikelen over het Zaanse slavernijverleden.
Vandaag deel 8 van een wekelijkse serie: De Zaanse belanghebbenden.
Andere namen
In de drie voorgaande hoofdstukken was er aandacht voor de plantagehouders Jurriaan Schooneveld, Johannes Phaff en de families Smit en Stam. Zij waren niet de enige Zaankanters die een deel van hun kapitaal staken in de exploitatie van uit Afrika ontvoerde mensen en hun nakomelingen. Het beeld is bij lange na niet volledig, maar hieronder wil ik nog wat namen noemen van Zaanse belanghebbenden. Dit om het eventuele idee te ontkrachten dat de Zaanse betrokkenheid bij het deporteren of anderszins uitbuiten van slaafgemaakten anekdotisch of uiterst zeldzaam was.
De banden tussen de Zaanse mensenhandelaars waren soms hecht. Zo stond Jurriaan Schooneveld in contact met zijn vroegere plaatsgenoot Johannes Phaff. Ook liet hij in Zaandam een fregat bouwen bij Tewis Lijnse Rogge. Die had niet alleen een scheepswerf, maar transporteerde ook slaafgemaakten.
Private slavenhandelaar
Zaandammer Tewis Lijnse (ook wel Lijntz) Rogge (1718-1772) is onder meer terug te vinden in het boek De grootste slavenhandelaren van Amsterdam (2022). Rogge figureert daarin als private slavenhandelaar. Hij was in dit verband de ‘boekhouder’, de man die opereerde als de organisator van een slaventransport. Rogge mocht zich grootaandeelhouder in de partenrederij noemen. De overige parten – zeg maar aandelen – werden verkocht aan medereders. Door zo te handelen bleven de financiële risico’s beheersbaar. De medereders betaalden net als de boekhouder een deel van de investeringen die nodig waren om een slavenschip uit te rusten. Na terugkomst van de boot in Nederland werd de winst of het verlies gedeeld door de investeerders. De boekhouder nam daarvan als eindverantwoordelijke en grootaandeelhouder het merendeel voor zijn rekening.
Onder aanvoering van Rogge voeren er 379 gevangenen van het beruchte Ghanese slavenfort Elmina naar Curaçao.
Tewis Lijnse Rogge (niet te verwarren met zijn familielid L.T. Rogge, naar wie in Zaandam een plein is vernoemd) was dus zo’n kapitaalkrachtige boekhouder. Onder die titel rustte deze werfeigenaar in 1766 het slavenschip Jonge Mattheus en Catharina uit. De Middelburgse Commercie Compagnie vond echter dat er met dat vaartuig niet volgens de regels was gehandeld en diende een klacht in bij de West-Indische Compagnie. In het verslag over het geschil is te lezen dat de Jonge Mattheus en Catharina ‘door den des tyds zynde Directeur Generaal, bevragt is met drie honderd neegen en zeeventig Koppen Slaaven, om deselve naar Curaçao over te brengen’. Onder aanvoering van Rogge voeren er dus 379 gevangenen van het beruchte Ghanese slavenfort Elmina naar Curaçao. Hoeveel van de 379 ingescheepte slaafgemaakten levend de overkant haalden, heb ik niet kunnen terugvinden. De Jonge Mattheus en Catharina had in ieder geval een behouden vaart, dus Tewis Lijnse Rogge zal winst hebben gemaakt op dit transport.
De Drie Zwaanen
Het schip bleef daarna nog lang dienst doen. In 1777 nodigde Tewis’ familielid Adriaan Jansz Rogge ‘alle Reeders en Geïntresseerdens’ uit om in de West-Zaandamse herberg De Drie Zwaanen van gedachten te wisselen over de Jonge Mattheus en Catharina en drie andere schepen. Touwslager, reder, papiermaker en zeehandelaar Adriaan (1732-1816), naar wie in Zaandam een straat is vernoemd, had ook zakelijke belangstelling voor koloniale waren. Hij had bemoeienis met de handel in door slaafgemaakten geoogste West-Indische producten als cacao, indigo, suiker, koffie en tabak.
Adriaan Jansz Rogge had bemoeienis met de handel in door slaafgemaakten geoogste West-Indische producten als cacao, indigo, suiker, koffie en tabak.
Gefortuneerd
De Rogges vormden een gefortuneerde Zaanse familie van scheepsbouwers. Van de 266 boten die tussen 1720 en 1745 in Zaandam werden gemaakt, kwamen er vijftig van de familie Rogge. Zou ook het slavenschip Jonge Mattheus en Catharina vanaf een Rogge-werf het Zaanwater zijn ingegleden?
Cornelis Bouman
Cornelis Andriesz Bouman (1685-vóór 1731) was een in Oostzaan geboren zeeman. Ook als volwassene bleef hij zijn dorp trouw; hij woonde er op de Overtoom. Gedurende het eerste kwart van de achttiende eeuw maakte deze schipper al vier reizen naar Brazilië. Hij was dus goed bekend met de overzeese koloniale gebieden. In 1721 en 1722 ondernam hij met anderen een avontuurlijke tocht, in een poging om het mysterieuze ‘Zuidland’ te ontdekken. Dat moest in de Stille Oceaan liggen. De expeditie werd geen succes. Wel kreeg een door de Oostzaner ontdekte archipel de naam Bouman’s Eilanden.
Elmina
Nadat Cornelis Bouman van zijn ontdekkingsreis was teruggekeerd in Nederland maakte hij zich klaar voor een nieuwe zakelijke tocht. Namens de West-Indische Compagnie vertrok hij op 15 september 1723 met het slavenschip Amsterdam van de Texelse rede. Via Elmina, aan de Afrikaanse Goudkust, begon de Amsterdam op 23 juni 1724 aan de oversteek van de Atlantische Oceaan. In het ruim waren 423 slaafgemaakten opgesloten. Van hen zouden er 95 de drie maanden durende reis niet overleven.
In Curaçao deed zich iets opmerkelijks voor.
Op 27 september 1724 legde het schip aan bij Curaçao. Daar deed zich iets opvallends voor, zo is te lezen in het boek Het slavenschip Leusden. In een brief aan de Heren Tien – het WIC-bestuur – werd over de gevangenenverkoop gemeld dat ‘Jan de Bomba den heren van Collen en mij nevens den capiteijn versogt uijt het gemelde armasoen te mogen copen sijn eijgen wijff die als slavinne mede overquam het geene wij in alle billijkheijd niet hebben kunnen afslaen’.
Bomba
Op veel slavenschepen reisde een zogenoemde ‘bomba’ mee. Dat was een Afrikaanse opzichter die er tegen betaling voor moest zorgen dat de slaafgemaakten aan boord rustig bleven. Ook de Amsterdam had in 1724 een bomba, door de Hollanders ‘Jan’ genoemd. Zijn vrouw was blijkbaar als slaafgemaakte aan de WIC verkocht en had samen met hem de overtocht naar Curaçao gemaakt. Daar wilde de bomba haar loskopen. Tegen betaling van 108 peso’s (zo’n €200,-) kreeg hij zijn zin van Cornelis Bouman en zijn kompanen. Of het daadwerkelijk de echtgenote van ‘Jan de Bomba’ betrof of dat er een ander verhaal schuilgaat achter hetgeen in de brief werd vermeld, blijft een open vraag. Het stel is waarschijnlijk met een ander schip van Curaçao naar Afrika gezeild. De echtgenote behoorde daarmee tot de zeer weinigen die na hun ontvoering konden terugkeren naar het continent waar ze eerder leefden.
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.