Het college van Zaanstad wilde aanvankelijk geen geld uittrekken voor een onderzoek naar de Zaanse betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Dat was een gemiste kans en een historische vergissing. Een raadsmeerderheid vond dat ook; het onderzoek komt er dus alsnog. Laat ik alvast een voorzetje geven, in de vorm van een reeks artikelen over het Zaanse slavernijverleden.
Vandaag deel 9 van een wekelijkse serie: Een Zaanse namenreeks.
Pieter van Rijssel
In het voorgaande hoofdstuk stonden de schijnwerpers gericht op de Zaandammers Tewis Lijnse en Adriaan Rogge en op Oostzaner Cornelis Andriesz Bouman. Van een andere orde is het verhaal over Pieter Cornelis Jacobus van Rijssel (1761-1805). Geboren in Groningen en tijdens zijn jonge jaren wonend in Vianen verhuisde deze notaris in de herfst van 1782 naar Oost-Zaandam. Twee jaar later huwde hij de weduwe Eva Pieters Kalff. Hij trok bij zijn bruid in, die aan het Wormerveerse Noordeinde 32 woonde. Vanaf die dag noemde hij zich procureur en makelaar.
Toen de familie Van Rijssel zich in Demerary vestigde, waren daar meer dan driehonderd plantages.
In 1794 vertrokken Pieter, Eva en hun twee jonge zoons met het schip Petronella Cornelia naar Suriname. Daar aangekomen reisden ze door naar Stabroek. Dat was de hoofdstad van de Nederlandse kolonie Demerary, gelegen aan de noordkust van Zuid-Amerika. Het maakt tegenwoordig deel uit van Guyana. Toen de familie Van Rijssel zich in Demerary vestigde, waren daar meer dan driehonderd plantages. Tegenover de duizend Europeanen in deze kolonie – veelal Engelsen – stonden twintigduizend slaafgemaakten. Het was een onrustige tijd. Niet alleen vanwege de spanningen tussen de Britten en de Nederlanders, maar ook omdat in 1795 slaafgemaakten en marrons (eerder ontsnapte lijfeigenen) in opstand kwamen. De revolte werd zoals gebruikelijk bloedig neergeslagen.
Heimelijk vertrek
Toen er later dat jaar opnieuw fricties ontstonden tussen de Nederlandse bestuurders en de Engelsen, die in Demerary zeshonderd soldaten wilden onderbrengen, koos de gouverneur eieren voor zijn geld. Hij verliet heimelijk de politiek verdeelde kolonie. Tot de achterblijvende burgers die daarop een tijdelijk bestuur vormden, hoorde ook procureur Van Rijssel. Hij werd gekozen tot ‘provisioneel secretaris’. Van Rijssel ging een onrustige periode tegemoet. Hij moest de slavenopstanden helpen neerslaan en raakte als Patriot ook slaags met de Orangisten in de kolonie. Op 21 april 1796 legde een Engelse vloot aan voor de kust van Demerary. Enkele dagen later namen de Britten de macht over en werd de familie Van Rijssel als gevangenen naar Groot-Brittannië overgebracht. De slavenhouders verloren dus eveneens hun vrijheid.
Ontsnapping
Na enkele maanden wist Pieter van Rijssel te ontsnappen uit zijn cel in Portchester en naar Nederland te ontkomen. In de nazomer van 1802 waagden hij en zijn gezinsleden het er opnieuw op: ze keerden terug naar Demerary. Vanaf het adres Middeldam 27 in Stabroek hervatte Van Rijssel zijn procureurspraktijk. Twee jaar later stierf hij. De inboedel van Middeldam 27 ging onder de hamer. Diverse soorten drank, kleding en sieraden werden bij opbod verkocht. Plus ‘een neegerin genaamt Rosa, met haare drie Kinderen Charlotte, Jeems en William’. Het levensverhaal van Pieter en Eva van Rijssel en hun – oorspronkelijk – vier kinderen kan in grote lijnen worden gereconstrueerd. Het lot van Rosa en haar drie kinderen blijft in nevelen gehuld, zoals vrijwel alle verhalen van slaafgemaakten.
Twistrust
Cornelis Bouman en de families Van Rijssel en Rogge zijn terug te vinden in historische bronnen. In notariële aktes staan nog meer namen van Zaankanters of hun instellingen die ‘iets’ deden en/of wilden met het koloniale bezit in de West. Zo beschikt het Gemeentearchief Zaanstad over een overdruk van zo’n akte d.d. 31 december 1789 waarin de plantage Twistrust figureert. ‘De kerkenraad [van de Doopsgezinde Gemeente Westzaan] had hier aandelen in’, luidt het bijschrift.
Doopboeken geven soms ook het nodige prijs. Zoals over de op 20 juni 1731 geboren Zaandammer Olfert Wiegertsz Bakker. Afkomstig uit een arm milieu hoopte hij blijkbaar via de West-Indische Compagnie een inkomen te vergaren. Hij was een van de honderden Zaankanters die hun thuisbasis verlieten om voor de VOC in Azië en/of de WIC in de West aan de slag te gaan. In de maand dat hij 41 werd, voer Bakker namens de WIC-Kamer van Hoorn richting Zuid-Amerika. Van de ongeveer 300.000 slaafgemaakten die de WIC van begin tot eind verhandelde, was de Hoornse afdeling verantwoordelijk voor zo’n 17.000 mensen.
Hendrik Crijsman
Hendrik Jansz Crijsman (ook wel als Crijgsman geschreven), die op de Zaandamse Bloemgracht woonde, had heel wat meer te besteden dan Olfert Bakker. De ‘Groot Schipper’, zoals hij zichzelf noemde – vermoedelijk omdat hij de wereldzeeën bevoer – liet in 1697 een fluitschip bouwen bij mede-Zaandammer Jan Pietersz Brouwer. Die was ‘Groot Meester Scheepmaker’ op het Wester-Kattegat, de huidige Voorzaan. Er ontstond een langdurig conflict tussen de bouwer en de klant, zowel over de gebruikte houtsoorten als over de opleveringsdatum. Op 8 mei 1695 meldde Crijsman ‘sijn vertreck naar Suriname’. Of hij dat deed met zijn Zaandamse fluitschip is onbekend.
Op 8 mei 1695 meldde Crijsman ‘sijn vertreck naar Suriname’.
Zijn straatgenoot Frans van Breda was nog veel welgestelder dan Hendrik Crijsman. Hij bezat onder veel meer huizen aan de Hogendijk en de Bloemgracht, plus een woning in en een ‘oofttuin’ buiten Gouda. Deze koopman-rentenier had ook parten in scheepsrederijen, obligaties en ‘colonie-effecten’. De totale waarde daarvan bedroeg zo’n anderhalve ton in guldens.
Beurskrach
De colonie-effecten dateerden uit 1771. Twee jaar later nam Van Breda’s rijkdom flink af als gevolg van een beurskrach. De Surinaamse plantagehouders kregen te maken met dalende prijzen voor hun producten en met opstanden van slaafgemaakten. Er volgden prompt geen rentebetalingen meer.
Frans van Breda overleed in 1792. Een jaar na zijn dood bleek dat een van zijn effecten sowieso een mislukte aankoop was geweest. Het betrof ‘eenige Planters in de Colonie van Suriname onder de directie van de heer Passaligne en Zoon’ in Amsterdam. De beurswaarde was zo gering dat ‘’t thans geen waarde’ had. Zijn erfgenamen konden desondanks een zorgeloze toekomst tegemoet zien: er resteerde een kapitaal aan roerend en onroerend goed, waaronder VOC-aandelen.
Notariële aktes
Met name Amsterdamse notarissen hadden het druk met de beslommeringen van Zaanse zakenlieden die hun ogen richtten op Oost- of West-Indië. Dat waren overigens lang niet allemaal slavenhandelaars, plantage-eigenaars of leidinggevenden op een slavenschip. De betrokkenheid van anderen met de al dan niet levende ‘handelswaar’ en de Nederlandse wingewesten is eveneens regelmatig terug te vinden in de notariële aktes. In de door hun Zaandamse regenten bijgehouden rekeningen-courant zijn zelfs namen en lonen te vinden van jongens uit het plaatselijke Wees- en Armenhuis die in de achttiende eeuw in dienst traden van de Oost- en West-Indische Compagnie.
Jacob Steendam
Een aparte vermelding verdienen Jacob Jacobsz Steendam (1615/1672 of ’73) en Matthijs Cramer (geboorte- en sterfjaar onbekend). Steendam staat bekend als de eerste dichter van New York, toen hij er rond 1650 aankwam nog Nieuw Amsterdam geheten. Hij werkte voordien als jongeling voor de WIC. Deze christelijke ziekentrooster aan boord van de WIC-schepen verwerkte veel van wat hij meemaakte in verzen. Zo dichtte hij voor de bemanning van de Goude-Ree, waarmee hij in 1641 naar Ghana voer, een tekst waarmee hij hun goede bedoelingen prees. Het vijfde couplet gaat als volgt:
‘Want wy zijn niet uyt-gevaren
Als Voor-vechters op de baren:
Maar met goede Waren
D’ Africaansche-Kust
Te voor-sien: wy sagen ’t garen:
Handelaars wy ons verklaren:
Yder (in dees’ jaren)
Is doch wel bewust,
Dat NEERLAND
Als nu de Krone spand
Van Koopman-schap, en Zee-vaard. Want
Gods-zegen (wijsheyts wit )
Den brenger is van dit.’
Zielenzorger
Steendams loflied op de koloniale rooftocht spreekt voor zich. Terug in Nederland werd de zielenzorger voorzanger/predikant in Zaandam. Ook daar wijdde hij zich aan de poëzie, waarbij de Nederlandse zegetochten in het buitenland op de voorgrond traden. Na zijn vertrek uit Zaandam emigreerde hij naar Noord-Amerika (‘Nieuw-Nederland’), in 1666 gevolgd door een reis naar Indië. Dankzij zijn Lofdicht op de Stad Batavia kan Jacob Steendam worden beschouwd als de eerste koloniale dichter ter plaatse.
Matthijs Cramer
Enkele tientallen jaren later woonde er een collega van Steendam in Zaandam. Matthijs Cramer vergezelde tussen 1662 en 1669 directeur-generaal Balthazar Bort op diens reizen naar Azië en vestigde zich in november van dat laatste jaar in Zaandam. In 1670 kwam zijn lofdicht Bort’s Voyagie naer de kuste van China en Formosa uit. Hij was er getuige van dat de Vereenigde Oostindische Compagnie haar eigendommen in Formosa (nu Taiwan) probeerde te heroveren en reisde met deze multinational mee naar Malakka (Maleisië). Twintig jaar eerder had hij, net als Jacob Steendam, als ziekentrooster voor de VOC gewerkt, maar dan in Batavia. Wonend in Zaandam ordende hij alle in zijn scheepskist meegenomen – merendeels stichtelijke – herinneringen aan die koloniale stad. In tegenstelling tot zijn collega was hij niet erg positief over de op Java verblijvende Europeanen. Hij hekelde hun drankzucht en hoererij en stelde vast dat het Compagniepersoneel geen goed voorbeeld vormde voor de Indiërs.
Snorcken, pocchen, ende blasen,
Daarvan hanght dit land aen een;
d’Minste weters zijn hier basen,
’t Zijn al danssers op een been.
‘Vinger op de pols’
Adrienne Zuiderweg, in haar proefschrift Batavia berijmd (2017): ‘Cramer legde in zijn gedicht Pocchers feilloos zijn vinger op de pols van de zieke Bataviase samenleving.’ Opvallend is dat Cramer als ‘krankentrooster’ geen onderscheid maakte tussen bevolkingsgroepen. Hij stelde aan een ieder zijn diensten beschikbaar, ongeacht status of huidskleur. Daarmee mocht hij zich een minderheid weten binnen de VOC.
Voornoemde mannen met een Zaanse link geven slechts zicht op het topje van de ijsberg. Veel documentatie ging in de loop der eeuwen verloren. Om maar te zwijgen over de door de jaren uitgewiste naamloze Zaankanters die als bemanningslid aan boord van oorlogs- en slavenschepen de Nederlandse belangen overzee veiligstelden. Dat hun slachtoffers, uitzonderingen daargelaten, eveneens spoorloos in de tijd verdwenen, moge duidelijk zijn.
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.