Het college van Zaanstad wilde aanvankelijk geen geld uittrekken voor een onderzoek naar de Zaanse betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Dat was een gemiste kans en een historische vergissing. Een raadsmeerderheid vond dat ook; het onderzoek komt er dus alsnog. Laat ik alvast een voorzetje geven, in de vorm van een reeks artikelen over het Zaanse slavernijverleden.
Vandaag deel 15 van een wekelijkse serie: Protesten tegen de slavernij.
‘In z’n tijd’
Wanneer er discussie ontstaat over de slavernij wordt nog wel eens het verzachtende argument gehanteerd dat je het ‘in z’n tijd’ moet zien. Mensenhandel was destijds de gewoonste zaak van de wereld, klinkt het dan. Oftewel: niemand die zich afvroeg of het ethisch of anderszins door de beugel kon. Toen Jur Kingma en Henk Heijnen in mei 2023 wereldkundig maakten onderzoek te willen doen naar het Zaanse slavernijverleden lieten ze weten dat vragen over de moraliteit vooralsnog niet aan de orde waren: ‘Moreel besef is tijdsgebonden.’ Specifieker: ‘Want wisten de families waar hun geld precies heen ging en wat zich afspeelde op plantages waar zij – vaak indirect – in belegden? En wat we als samenleving nu volstrekt onacceptabel vinden, hoe werd dat toen beleefd? Best moeilijk. Daarom blijven we weg van oordelen, laat staan veroordelen.’
Het lijkt logisch, ware het niet dat er ook in de achttiende en negentiende eeuw protesten klonken. In toenemende mate zelfs. ‘Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw werd dat zelfs bijna een koor van critici onder predikanten, schrijvers, politici, kunstenaars en andere denkers’, schrijft Alex van Stipriaan – een expert op dit gebied – in het boekje Verborgen Noord-Holland. Atlantische slavernij in beeld. Hij staat met deze mening niet alleen.
Vroege bezwaren
Ook in de Zaanstreek bestonden al vroeg bezwaren tegen de slavernij. In het maandblad van de Maatschappij ter bevordering van de afschaffing der slavernij worden meerdere Zaankanters genoemd die die stelling namen. In november 1856 meldde de vereniging dat ‘te Alkmaar en te Zaandam, waar tot hiertoe de Maatschappij geene leden telde, zich enkele hebben opgedaan’. Er was, kortom, nieuwe aanwas. In juli 1857 telde de vereniging in heel Nederland 570 leden, onder wie enkele uit de Zaanstreek. ‘De dames R.D. te Zaandam’ werden als gulle donateurs apart genoemd. Hun geld was onder meer bedoeld voor het vrijkopen van slaafgemaakten. Uit Zaandam werd ‘eene som van f 11,07 ontvangen’, met het volgende bijschrift: ‘Uit het busjen van A.K. te Zaandam: “Och dat in Suriname/Voor slaven vrijheid kwame.”’ ‘N.N. te Zaandam’ schonk f 12,47½. Het Damescomité van de Maatschappij ontving ‘uit Zaandam f 34,50’. En zo ging het door, traag maar gestaag. Het aantal druppels op de langzaam afkoelende plaat nam ieder jaar toe, ook in de Zaanstreek.
‘Och dat in Suriname/Voor slaven vrijheid kwame.’
Jan de Quack
Het verzet was echter al veel eerder op gang gekomen, direct of via een omweg. Jan de Quack was vanaf 1811 enkele jaren politiecommissaris van Zaandam en per 1824 plaatsvervangend vrederechter van het kanton Beverwijk, waarvan onder meer Krommenie en Assendelft deel uitmaakten. Voordien had hij een loopbaan als schrijver van toneelstukken, gedichten en romans. In 1794 verscheen van zijn hand het toneelspel De verlossing der Slaaven door de Franschen. Daarin prees hij het besluit van de Nationale Conventie – de Franse volksvertegenwoordiging – om de slavernij af te schaffen. Het aanvankelijk verboden stuk werd na alsnog te zijn vrijgegeven meermalen met succes opgevoerd.
Bernardus Bosch
Rond diezelfde tijd liet ook iemand anders met Zaanse banden van zich horen, de Patriot Bernardus Bosch (1746-1803). In de tweede helft van de achttiende eeuw wilden de Patriotten het regentenwezen omverwerpen en sociale normen verspreiden. De meeste Zaanse kooplieden – die zich onvoldoende gehoord voelden in het provinciale en landsbestuur – steunden dit idee. In 1787 mislukte een poging tot omverwerping van de bestaande verhoudingen. Tot degenen die hun steun aan deze revolte moesten bekopen met een overhaaste vlucht uit hun woonplaats behoorde Bernardus Bosch.
Leerzame Praat-Al
Bosch was een predikant met radicale Patriottische ideeën, dichter en politicus. Hij preekte achtereenvolgens in Spanbroek, Oudkarspel, Vollenhove en Diemen. Toen in 1787 het politieke tij keerde, de Oranjeklanten steeds meer macht vergaarden en zijn Amsterdamse woning werd aangevallen, ontvluchtte de populaire voorganger de hoofdstad. In de kerk kon hij zijn verhaal niet langer afsteken. Bosch zwierf door het land en probeerde als broodschrijver een inkomen te vergaren. Dat deed hij vooral via zijn weekblad Leerzame Praat-Al. In dit opinieblad betitelde hij slavernij als ‘wreede dwinglandij, dat gewrocht van snoode eigenbaat’. Hij besteedde vele pagina’s aan dit kwaad en beschreef uitgebreid de gruwelijkheden die gevangen Afrikanen moesten ondergaan. ‘Is er iets, dat de menschlijkheid, reden en godsdienst meer onteert, dan de slaavenhandel? Hier vertoonen zich beschaafde beschaafde menschen wreeder dan barbaaren – en Christenen slegter dan Heidenen.’ Hij wijdde drie volledige nummers van zijn tijdschrift aan de slavernij. Zowel in fel proza as in dichtvorm: ‘Welk schrikbeeld! Ach, Amerika!/Wat drinkt ge al wagglend heete traanen/Van moegefolterde Africaanen;/Langs ’t zuikerveld en koffijlaanen.’ Dat was in 1792, ruim zeventig jaar voor de afschaffing van dit door hem gehekelde systeem.
Bosch vond in datzelfde jaar huisvesting in Oost-Zaandam. In de laatste editie van jaargang 3 van Leerzame Praat-Al schreef hij zijn weekblad ‘te Buiksloot [zijn] begonnen, te Poortvliet en Bergen [te hebben] voordgezet en te Zaandam geëindigd’. Als populaire pleitbezorging van vrijheid en gelijkheid vond hij in de Zaanstreek veel medestanders, met name binnen de omvangrijke Doopsgezinde gemeenschap. Bosch stond dus niet alleen in zijn afkeer van de slavernij.
Petronella Moens
De met hem bevriende Petronella Moens (1762-1843) was als gevolg van kinderpokken vrijwel blind, maar ook zij zag hoe mensonterend slavernij was. Zij – een veelgelezen auteur/dichter – keerde zich in haar geschriften tegen de ‘helsche gruwelen’ die gepaard gingen met de vrijheidsberovingen en sprak haar hoop uit over ‘volkomen vrije menschen’. De vriendschap tussen Bosch en Moens was zo groot dat ze van plan waren – Bosch woonde toen in Zaandam – om gezamenlijk te werken aan een vervolg op Leerzame Praat-Al. In ieder geval in 1795 verbleef Moens ook meermalen in Zaandam. Enkele van Petronella Moens’ schrijfsels werden met behulp van Bosch uitgegeven in Zaandam, waaronder Geschiedenis der menschheid (1793). Een paar regels uit deze poëziebundel: ‘Gevloekte Slavernij baart muitzucht, haat en wrok;/Door ’t rinklen van der slaaven keten/Ontwaken sluimrende oproerkreeten –/De wanhoop dreigt – natuur beeft voor dien woesten schok.’ In Zaandam bestaat sinds 1991 een naar haar vernoemde straat, in de wijk Westerwatering.
Multatuli
Ook een in de Zaanstreek veelgelezen auteur als Eduard Douwes Dekker alias Multatuli (1820-1887) keerde zich openlijk tegen de slavernij. ‘Dat Multatuli tegen was is een platitude’, aldus Guido Leerdam in het tijdschrift Over Multatuli (2003). ‘Zijn werk is één litanie tegen knechting.’ Multatuli – zoon van een uit Zaandam afkomstige scheepskapitein – hield in de Zaanstreek vele lezingen en was bevriend met de anarchistische Westzaanse molenaarsknecht Klaas Ris. Ook via Multatuli konden de Zaankanters dus kennis opdoen over de verschrikkingen die honderdduizenden Afrikanen ondergingen.
Via Multatuli konden de Zaankanters kennis opdoen over de verschrikkingen die honderdduizenden Afrikanen ondergingen.
Het is een bescheiden greep uit de reeks aan meer of minder Zaanse betrokkenheid bij het verzet tegen de slavernij. Deze zogeheten abolitionisten vormden aanvankelijk een minderheid. Dat verbaast niet. Ook andere emancipatiebewegingen begonnen op kleine schaal (bijvoorbeeld voor de gelijkberechtiging van vrouwen en arbeiders), om na verloop van tijd uit te groeien tot breed gedragen organisaties. ‘Slavernij is nooit een vanzelfsprekend geaccepteerd gegeven geweest’, schreef verslaggever Leendert van der Valk in de Volkskrant (19-10-2022). Het argument dat je niet met de ogen van nu het slavernijverleden moet veroordelen, verdient daarom een stevige kanttekening. Er kan namelijk ook worden gekeken met de ogen van toen. Van der Valk: ‘Er is altijd debat geweest over de morele gronden van gedwongen arbeid en lijfeigenschap.’
‘Godloose schelmery’
Al in 1580 waarschuwde Willem van Oranje tegen ‘pure ende volmaeckte slavernye’, door Spanje toegepast op ‘de arme Indiaenen’. Vijfendertig jaar later geeft Bredero in zijn blijspel Moortje te kennen dat slavernij ‘onmenselijk’ is. De hoofdpersoon van het stuk roept dat het ‘Godloose schelmery’ betreft: ‘Hier zynder oock in de stadt [Amsterdam], die sulcken handel dryven.’ Door de eeuwen heen werd er in en buiten de kerken over slavernij gedebatteerd. Nooit was er consensus over de toelaatbaarheid. Niet in Nederland als geheel en niet in de Zaanstreek. Door vast te houden aan het mantra dat er in de zeventiende en achttiende geen weerstand bestond tegen slavernij wordt de geschiedenis vervormd en blijft dit gewelddadige systeem onderbelicht. Het verhaal kan worden verteld vanuit het perspectief van de mensen die toen leefden. Zowel vanuit de mannen en vrouwen die van de slavernij profiteerden als van hen die destijds als handelswaar werden beschouwd. Laten we dat dan ook doen, met alle kleurstellingen die daarbij horen.
Wolter Robert van Hoëvell
In 1854 presenteerde parlementslid baron Wolter Robert van Hoëvell zijn boek Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet. Het werd een veelgelezen en invloedrijk pleidooi voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en was deels gebaseerd op Van Hoëvells eigen ervaringen.
Hieronder een verslag van Van Hoëvells vraaggesprek met een witte slavenopzichter.
‘Hoeveel slaven zijn er gisterenavond wel afgestraft?’
‘Drie vrouwen en een man, mijnheer.’
‘Slechts drie vrouwen en een man? En ik heb wel vierhonderd slagen geteld.’
‘Dat zal wel zo wezen, mijnheer.’
‘En is dat geoorloofd?’
‘Och, wat zal ik u zeggen? Het reglement spreekt van vijfentwintig slagen. Nu, wij tellen dan ook niet verder als wij tot vijfentwintig gekomen zijn. Maar wij slaan door tot de beesten hun pak beet hebben.’
‘Ieder van deze ongelukkigen heeft dus honderd zweepslagen op zijn lichaam voelen snerpen? En wat was hun misdaad dan?’
‘De neger die geranseld is, had het dubbel en dwars verdiend. ’t Is een brutale kerel. Hij is lui geweest en heeft bovendien de bastiaans [slaven die belast waren met het uitvoeren van lijfstraffen] bedrogen.’
‘En wat hebben de vrouwen misdreven?’
‘Dat was eigenlijk maar voor de blinti-blinti.’ (Dat wil in de creolentaal zeggen: “Voor het oog”) ‘Dat was meer om de anderen aan te moedigen, niet zozeer omdat zij de straf verdiend hadden. Zij hadden niet zoveel koffie thuisgebracht als de overigen. ’t Scheelde wel weinig, maar ’t is dan toch altijd goed de achterblijvers zulk een vermaning te geven, anders volgen de anderen al spoedig hun voorbeeld.’
Waardeer dit artikel
De content op deze website is in en uit principe gratis, maar het maken ervan kost wel geld. Vond je het de moeite waard? Laat het blijken met een kleine bijdrage en help bij het mogelijk maken van onafhankelijke artikelen.