Twee Zaanse verzetsmensen in een Scheveningse cel (2)

In het voorjaar van 1941 arresteerden de nationaal-socialisten Jan Kalff (1901-1974), de burgemeester van Krommenie. Hij werd Duitsvijandig bevonden en belandde daarom in de gevangenis te Scheveningen, ook wel bekend als het Oranjehotel. Na enige tijd kreeg hij bij toeval gezelschap van een streekgenoot, de Koger Dick de Vries. Die werd onder meer verdacht van spionage. De burgemeester en de technisch employé van Fokker zouden vier maanden op elkaars lip zitten. Kalff kwam weer vrij, hervatte zijn illegale activiteiten en haalde heelhuids de bevrijding. De Vries werd in juni 1943 na een showproces in Berlijn geëxecuteerd. In een lange en onthullende brief, die ik onlangs bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie vond, vertelde de op zijn post teruggekeerde Kalff vlak na de bevrijding van Nederland aan de ouders van Dick de Vries hoe hun ‘samenzijn’ in de cel er uitzag. Vandaag deel 2 in een serie van vier. 

“Wellicht ben ik de enige die weet voor welke daden Dick gevangen genomen is, want allerminst staat vast dat de Duitsers alles bekend is. Na enige tijd, wij kenden elkaar toen al wel een maand of meer, vertelde hij mij daar van; eerst kleine episoden, daarna het gehele verhaal. Z33 was hij, een naamloze werker voor het vaderland, spionerende, saboterende en ook strijdende, gedreven door liefde voor zijn land, maar ook machtig getrokken door het avontuur.

Hij heeft met zijn medestrijders uit de Zaanstreek (o.a. E. Smit, E. Honig, J. Neuteboom, J. Groot, P.H. de Jong) een garage der Duitse weermacht te Zaandam in brand gestoken, waardoor de met roofgoederen tot vertrek gereedstaande auto’s verbrandden; hij heeft een poging tot brandstichting in een fabriek te Wormerveer gedaan, welke fabriek aan een in Duitse dienst staande NSB’er behoort; hij heeft over werkzaamheden voor de Duitsers bij Fokker en andere fabrieken opgaven gedaan die naar Engeland gezonden zijn; hij heeft bij Fokker aluminiumvoorraden vernield, het werk gesaboteerd, gereedschappen vernietigd, belastingsproeven van materiaal doen mislukken – althans verkeerd doen uitkomen; tekeningen van zweefvliegtuigen door Junkers te slepen naar Engeland gezonden na ze bij  Fokker te hebben ontvreemd; hij heeft aan Engeland opgaven verstrekt over de Nederlandse en Duitse fabrieken die vliegtuigonderdelen vervaardigden, met opgaaf van welke onderdelen; hij heeft tenslotte te Wormer twee Duitse Gestapo-agenten doodgeschoten en – luguber werk – de lijken op een bootje in de Wijdewormer gebracht en ze daar in het veen geduwd. Behoudens het laatste deed hij dit alles niet steeds alleen, doch tezamen met één of meer der genoemde personen. Ook heeft hij gedurende zes maanden tezamen met H. Ero en J.C. Thomas de twaalf Engelsen die dichtbij Van Hinte te Wormer verstopt waren en van daaruit spionage en sabotage pleegden, verzorgd en onderhouden.

Deze respectabele lijst, welker inhoud ik uit Dicks eigen mond leerde kennen, geeft hem – dit zij het enige wat er van gezegd wordt – aanspraak op de naam van waarachtige vaderlander! Nimmer heeft hij mij verteld wat precies de Duitsers hem van dit alles bewijzen konden en wat hij bekend had, maar zoals reeds gezegd: hij rekende op de doodstraf, en dus zal het belangrijkste niet te loochenen geweest zijn.

Het is niet doenlijk een verhaal te geven ‘van dag tot dag’, de dagen waren daartoe te zeer aan elkander gelijk en ook gaat de herinnering zover niet, evenmin is het mogelijk alle gesprekken weer te geven, maar sommige daarvan kan ik hier toch herhalen. Veel spraken wij over militaire toestanden; Dick was met hart en ziel soldaat en betreurde het zeer dat zijn ‘weermachtsinstructieverlof’ hem verhinderd had aan de werkelijke krijgsverrichtingen deel te hebben, maar… op het dak der Fokkerfabrieken stonden een paar zware vliegtuigmitrailleurs en de gezochte, maar nimmer gevonden bediener dezer wapens in mei 1940 was Dick de Vries.

In het militaire was er veel wat Dick hinderde en ergerde; zo bijvoorbeeld het feit dat van de 1800 bij Fokker werkende mensen slechts 1 of 2 bij de Militaire Luchtvaart als grondpersoneel werden ingedeeld; dat hijzelf ondanks vele verzoeken niet bij de M.L. kon komen en infanterist moest blijven. Dat, ondanks de waarschuwing uit Noorwegen, niet tegen parachutistengevaar geoefend werd; dat de Nederlandse soldaten de silhouetten van eigen en vreemde vliegtuigen niet kenden, zodat een luitenant der infanterie op Texel, waar Dicks garnizoen lag, op een G1 vuurde.

Voorts vond hij het een onding dat de commandant van het eiland Texel een reserve-kapitein was en ergerde hij zich aan de gewichtigheden van heren van het departement, die tot gevolg hadden dat de bouw van een bommenwerper maandenlang werd vertraagd, daar men het niet eens werd over de vraag: ‘W.C. links of rechts.’ De al te prachtige uitvoering der machines was hem ook een ergernis: ‘Alles moest té degelijk – alsof ze 20 jaren mee moesten – en te luxueus gemaakt worden’, en bij dit laatste noemde hij het varkenslederen met paardenhaar gevulde kussen voor de luchtschutter der G1, dat evengoed een matje had kunnen zijn.

Het allermeest ergerde hij zich over de niet-paraatheid der luchtmachten van Nederland en de geallieerden: ‘Terwijl ik, maar ook een leek, uit de in elke kiosk verkrijgbare vliegtuigbouw-tijdschriften, kon lezen wat Duitsland op dat gebied aan het maken was.

Tenslotte had Dick één vurige hartenwens: na de oorlog officier te mogen worden! Ik meen dat zijn belangstelling en opofferingsgezindheid hem er een zeker recht op gegeven zouden hebben dat die rang hem werd verleend. Mijn buitenmodel uniform, dat hem zeker gepast zou hebben, had ik hem al beloofd.”

(wordt vervolgd)

 

Afscheid van burgemeester J. Kalff in Krommenie, mei 1947

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *